ECLI:NL:RBDHA:2025:17778 - Rechtbank Den Haag - 26 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.45799
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1987, van Indiase nationaliteit, verzoekster, Vnummer: [nummer], mede namens haar minderjarige kind, [naam], geboren op [geboortedatum] 2022, verzoeker, V-nummer: [nummer], van Oekraïense nationaliteit, gezamenlijk ook te noemen: verzoekers, (gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers),
en
Procesverloop
Op 19 september 2025 is aan verzoekster een verblijfssticker afgegeven met een geldigheid tot 4 maart 2025.
Verzoekster heeft hiertegen op 20 maart 2025 bezwaar gemaakt tegen de onjuiste (verlopen) geldigheid en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 26 september 2025 gesloten.
Overwegingen
Inleiding
-
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
-
Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder zitting. De voorzieningenrechter acht in dit geval termen aanwezig om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
-
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat gebleken is dat verzoekster geen arbeid kan verrichten omdat haar werkgever(s) een geldige arbeidsmarktaantekening ‘arbeid vrij toegestaan’ eisen waardoor zij niet meer in haar levensonderhoud en dat van haar driejarig minderjarige kind, verzoeker, kan voorzien. Gelet daarop hebben verzoekers spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
Feitelijke handeling
-
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het bezwaar van verzoekster is gericht tegen een besluit of een feitelijke handeling waartegen bezwaar open staat.
-
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat geen sprake is van een schriftelijke beslissing waarin de geldigheid van de aan verzoekster op 19 september 2025 afgegeven verblijfssticker aan te passen. Echter, de voorzieningenrechter is wel van oordeel dat sprake is van een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster diverse keren afspraken heeft gemaakt met het Oekraïne-loket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor een verblijfssticker om aan haar werkgever en andere werkgevers te kunnen bewijzen dat zij verblijfsrecht heeft waarbij het vrij is toegestaan arbeid te verrichten, die echter telkens werd geweigerd totdat op 19 september 2025 wel een verblijfssticker wel afgegeven met een geldigheid tot 4 maart 2025, een datum in het verleden. Verder is gebleken dat ook na telefonisch contact met de ketenservice hierover, welke medewerker dit heeft voorgelegd aan een medewerker van het Oekraïne-loket, is aangegeven door verweerder dat de verblijfssticker niet met een andere geldigheidsduur kan worden afgegeven. Gelet hierop en gezien de eenvoudige aard van het verzoek, is het uitblijven van een beslissing naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als een weigering om de (verlopen) geldigheid van de verblijfssticker aan te passen. Dit betreft een feitelijke handeling die op grond van artikel 72, derde lid, Vw 2000 moet worden gelijkgesteld met een beschikking en waartegen bezwaar openstaat. Het plaatsen van een verblijfssticker en de daarop vermelde arbeidsmarktaantekening geldt als een met een beschikking gelijk te stellen feitelijke handeling, waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
Feiten en omstandigheden
- Voorts moet getoetst worden of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden. Allereerst wordt voor de relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de zaak van verzoekers verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 juli 2024 (NL24.26294, ECLI:NL:RBDHA:2024:11719), waarbij de voorziening is getroffen dat verzoekster dient te worden behandeld als begunstigde van tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming (RTB) en dat de verstrekte voorzieningen en rechten dienen te worden gecontinueerd totdat uitspraak zal zijn gedaan op het beroep (NL24.26293). Op 19 september 2025 is aan verzoekster een verblijfssticker afgegeven met een geldigheid tot 4 maart 2025 en tegen deze (verlopen) geldigheid is bezwaar gemaakt en is de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Geldigheid verblijfssticker
-
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat – gelet op voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 juli 2024 – verzoekster dient te worden behandeld als begunstigde van tijdelijke bescherming op grond van de RTB en dat de verstrekte voorzieningen en rechten dienen te worden gecontinueerd totdat uitspraak zal zijn gedaan op het beroep (NL24.26293). Voorts blijkt ook uit de brief van verweerder van 27 december 2024 dat deze bij uitspraak van 26 juli 2024 toegewezen voorlopige voorziening in het systeem van de IND is geregistreerd en dat zij op basis hiervan is aangemerkt als begunstigde van tijdelijke bescherming conform de RTB. Zoals door de voorzieningenrechter van de rechtbank is bepaald, dienen de voorzieningen en rechten die voortvloeien uit de RTB te worden gecontinueerd totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. De IND heeft bevestigd dat de registratie van verzoekster inmiddels is gecorrigeerd en dat zij nu als legaal verblijvende staat geregistreerd in het systeem van de IND op basis van tijdelijke bescherming, alsook dat zij nu gebruik kan maken van de voorzieningen die bij haar status horen. Ook betuigt de IND spijt dat verzoekster te maken heeft gehad met onduidelijkheden rondom haar verblijfsstatus, wat een vervelende situatie voor verzoekster heeft opgeleverd. Daarbij geeft de IND aan dat zij inmiddels de registratie in hun systeem gecorrigeert, zodat dergelijke situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden. Tot slot geeft de IND aan dat mocht verzoekster echter problemen ondervinden met voorzieningen of rechten waarop zij recht heeft om contact op te nemen met de IND.
-
Vervolgens is gebleken dat verzoekster dergelijke problemen heeft ondervonden. Zo heeft zij om naar haar werkgever en andere werkgevers toe te kunnen bewijzen dat zij verblijfsrecht heeft waarbij het vrij is toegestaan arbeid te verrichten, diverse keren afspraken gemaakt met het Oekraïne-loket van de IND voor een verblijfssticker, maar werd die echter telkens geweigerd. Uiteindelijk werd deze verblijfssticker op 19 september 2025 afgegeven, maar met een geldigheid tot 4 maart 2025, een verlopen datum in het verleden. Verder is gebleken dat hierover telefonisch contact is geweest met de ketenservice en dat medewerker dit heeft voorgelegd aan een medewerker van het Oekraïne-loket, waarbij het eindresultaat was dat werd aangegeven dat de verblijfssticker niet met een andere geldigheidsduur kan worden afgegeven.
-
Nu met de (verlopen) geldigheidsduur van de verblijfssticker van 4 maart 2025 die op 19 maart 2025 is afgegeven geen uitvoering wordt gegeven door verweerder aan de bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juli 2024 getroffen voorziening omdat de juiste geldigheidsduur de datum betreft waarop door de rechtbank uitspraak wordt gedaan op het beroep met zaaknummer NL24.26293, is deze verlopen geldigheidsduur derhalve evident onjuist. Immers, met deze geldigheidsduur wordt niet aangetoond dat verzoekster
ook momenteel en ieder geval tot en met de uitspraak op het beroep nog rechtmatig verblijf heeft, dient te worden behandeld als begunstigde van tijdelijke bescherming op grond van de RTB en dat de verstrekte voorzieningen en rechten dienen te worden gecontinueerd, zoals het recht om te werken. Verweerder dient op grond van voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juli 2024 in ieder geval een tot de uitspraak op het beroep geldige verblijfssticker af te geven aan verzoekster af te geven. De omstandigheid dat nog onbekend is wanneer deze uitspraak zal worden gedaan maakt dit niet anders en kan geen daarbij geen belemmering zijn, nu dit voor veruit de meeste verblijfsstickers geldt die worden afgegeven in afwachting van een rechterlijke uitspraak. De voorzieningenrechter zal daarom dan ook de geldigheidsduur van de verblijfssticker aanpassen tot in ieder geval de uitspraak op het beroep met zaaknummer NL24.26293.
-
Gelet op al het vorenstaande kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd.
-
De voorzieningenrechter wijst de voorziening toe. Voor de duidelijkheid de getroffen (aangevulde) voorziening geldt totdat uitspraak is gedaan op het beroep van verzoekers met zaaknummer NL24.26293.
-
Omdat het verzoek wordt toegewezen ziet de voorzieningenrechter verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 907,00 (1 punt voor het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.