ECLI:NL:RBDHA:2025:17738 - Rechtbank Den Haag - 29 september 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/21490
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en
(gemachtigde: mr. G. Douma).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
Procesverloop
- Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 10 juli 2024 afgewezen. De minister heeft het tegen dat besluit gerichte bezwaar van eiseres bij bestreden besluit van 25 november 2024 ongegrond verklaard.
2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Hoorplicht 3. Eiseres betoogt dat de minister haar ten onrechte niet heeft gehoord. Zij heeft veelvuldig gecommuniceerd over het boven tafel krijgen van informatie. Er kan dus niet verweten worden dat zij onvoldoende gecommuniceerd heeft en onvoldoende inspanningen heeft verricht. Dat eiseres in de bezwaarfase niet heeft verzocht om een hoorzitting, doet hier niet aan af. Daarbij is met name van belang dat eiseres een beroep doet op artikel 8 van het EVRM en de belangen van minderjarige kinderen. Verder heeft de minister ook ten onrechte de door eiseres aangeboden getuigenbewijzen onder ede afgewezen.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de hoorplicht niet geschonden. De minister heeft van het horen mogen afzien, gelet op de omstandigheden van het geval.
Verblijfsduur België 4. Eiseres betoogt dat haar verblijfsduur met haar man, referent, kan worden vastgesteld. Met de aangeboden getuigenverklaringen onder ede in combinatie met de andere bewijsmiddelen, namelijk de campingregistratie, huurovereenkomst en verklaringen van eiseres en referent zelf, kan de duur van hun verblijf in België worden vastgesteld. Verder voert eiseres aan dat haar man, referent, wel beschikt over een ziektekostenverzekering en de minister in de eigen administratie dit ook kan inzien.
4.1. De minister stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat eiseres niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond dat zij en haar echtgenoot daadwerkelijk ten minste drie maanden in België hebben verbleven en samengewoond. Eiseres heeft ter onderbouwing slechts administratieve bewijzen overgelegd en uit deze bewijzen volgt niet dat eiseres in België heeft gewoond, de bewijzen zien namelijk enkel op referent. Verder stelt de minister terecht dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in België een ziektekostenverzekering had. Dat referent in Nederland een ziektekostenverzekering zou hebben, doet niet ter zake. De minister stelt terecht dat de aangeboden getuigen, waarvan pas op zitting is gebleken dat het gaat om de echtgenote en dochter van eiseres, niet voldoende zijn om aan te tonen dat eiseres daadwerkelijk ten minste drie maanden in België heeft verbleven. Deze getuigen zijn namelijk subjectief. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM 5. Eiseres betoogt dat de minister de belangen van de minderjarige kleinkinderen in het kader van een belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM had moeten meewegen. Ten onrechte heeft de minister geen belangenafweging gemaakt.
5.1. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en haar kleinkinderen geen sprake is van familieleven. Tegen dit standpunt heeft eiseres niets ingebracht. Omdat geen sprake is van familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen, hoefde de minister geen belangenafweging te maken gelet op de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024.
Bijzondere omstandigheden 6. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht heeft aangenomen. Eiseres woont namelijk al sinds 2012 in Nederland en haar dochters, kleinkinderen en zus wonen ook in Nederland. De lange woonduur en het privéleven dat is opgebouwd maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarnaast heeft de Nederlandse overheid verzuimd om eiseres uit te zetten, waardoor het recht tot uitzetten is verwerkt en aan eiseres een verblijfsvergunning verstrekt dient te worden. Ook het feit dat de overheid eiseres op momenten heeft gefaciliteerd door haar een BSN-nummer te geven, maakt dat aan haar een vergunning verleend dient te worden.
6.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd dat hij geen bijzondere omstandigheden heeft aangenomen. De gestelde lange woonduur in Nederland kan niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheid, omdat eiseres als volwassen vrouw naar Nederland is gekomen, maar nog nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. Daarnaast wijst de minister erop dat van iedere vreemdeling op wie een vertrekplicht rust, wordt verlangd dat hij zelf werkt aan zijn vertrek. Eiseres heeft geen vertrek geïnitieerd, maar heeft gesteld privéleven te hebben opgebouwd gedurende haar illegale verblijf. Dat hierdoor het recht op uitzetting is verspild, volgt de rechtbank dan ook niet. Verder heeft de minister er terecht op gewezen dat eiseres aan heeft gegeven dat zij meermaals bezoek heeft gehad van de vreemdelingenpolitie, wat er juist op duidt dat de overheid zich actief in heeft gezet ter voorkoming van het voortduren van het onrechtmatig verblijf. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerbesluit 7. Eiseres voert aan dat in het besluit niet staat vermeld naar welk land zij moet vertrekken.
7.1. In het besluit van 25 november 2024, waarin wordt verwezen naar het primaire besluit van 10 juli 2024, staat vermeld dat eiseres niet meer in Nederland mag zijn en dat zij dient terug te keren naar Venezuela. De beroepsgrond slaagt niet.
Later ingediende gronden 8. Eiseres heeft op 13 juni 2025 en 23 juni 2025 nog aanvullende beroepsgronden ingediend, bestaande uit producties waarbij eiseres aanvoert dat zij recht op verblijf heeft op grond van het Chavez-Vilchez-arrest en dat zij niet terug kan naar Venezuela vanwege een traumatische gebeurtenis. Deze beroepsgronden zal de rechtbank echter niet bespreken. De minister heeft op de zitting terecht aangegeven dat deze gronden heel summier en laat zijn ingediend en dat pas op zitting het recht op verblijf op grond van het Chavez-Vilchez-arrest wat meer onderbouwd is, waardoor hierover onvoldoende gemotiveerd een standpunt kan worden ingenomen.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 25 november 2024 in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Yeniay-Cenik, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
Zie r.o. 5.2, ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918 en WI 2022/20.
ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1189.