Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17721 - Rechtbank Den Haag - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1772124 september 2025

Uitspraak inhoud

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/670486 / HA ZA 24-651

Vonnis van 24 september 2025

in de zaak van

[de vrouw] te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] , eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,

tegen

[de man] te [woonplaats 2] , gedaagde in conventie, eiser in reconventie, advocaat mr. K. Mohasselzadeh te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg.

Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1 De procedure

1.1. Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:

1.2. Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1. De rechtbank neemt hetgeen zij in het tussenvonnis heeft overwogen hier over, tenzij uit het navolgende anders blijkt.

in conventie

Betaling van het equivalent in euro’s

2.2. In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het naar Iraans recht aan de vrouw is om te beslissen of zij de overeengekomen bruidsgave in gouden munten wenst te ontvangen, of de waarde daarvan in geld. Nu de vrouw betaling in euro’s heeft gevorderd, heeft de rechtbank deze waarde in het tussenvonnis berekend en heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de manier waarop de rechtbank de geldwaarde in euro’s van de 114 Bahar Azadi gouden munten heeft berekend.

2.3. De vrouw heeft er in voormelde akte bezwaar tegen gemaakt dat de rechtbank haar wijze van omrekening van de gouden munten naar euro’s aan partijen voorlegt. Het partijdebat wordt daarmee breder getrokken dan tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken. De rechtbank gaat aan dit bezwaar voorbij. Aangezien partijen in het verleden alleen met elkaar hebben afgesproken dat de man de vrouw 114 Bahar Azadi gouden munten moet betalen en niet over de wijze van omrekening van die munten in euro’s, dienen partijen zich daarover uit te laten, voordat de rechtbank de vordering van de vrouw kan toewijzen.

2.4. Verder heeft de vrouw verklaard dat zij zich kan verenigen met de door de rechtbank berekende geldwaarde van € 44.232 van de 114 Bahar Azadi gouden munten. Zij verzoekt de rechtbank het bedrag van € 44.232 te verhogen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2022, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum. De rechtbank stelt vast dat de vrouw in deze procedure niet eerder betaling van wettelijke rente over het bedrag van € 44.232 heeft gevorderd en dat de vrouw haar eis niet heeft gewijzigd. Verder is de man niet in verzuim met betaling van het bedrag van € 44.232, omdat de man daartoe pas in dit vonnis wordt veroordeeld. Daarom zal de rechtbank geen wettelijke rente toekennen over voornoemd bedrag.

2.5. Hoewel de man niet in de gelegenheid is gesteld zich na het tussenvonnis uit te laten over de vraag óf de bruidsgave in euro’s moet worden uitbetaald, heeft de man in voormelde akte betoogd dat de vrouw niet meer kan kiezen voor het ontvangen van een geldbedrag in plaats van de gouden munten. De man licht dit als volgt toe. Er kan niet worden vastgesteld hoe de waarde van de bruidsgave is vermeerderd ten opzichte van het jaar en de dag van het aangaan van het huwelijk. Door het niet specificeren van het equivalent van de geldwaarde van de gouden munten in de huwelijksakte heeft de vrouw volgens de man al een keuze gemaakt om alleen de gouden munten te ontvangen en niet de geldwaarde daarvan.

2.6. In hetgeen de man na het tussenvonnis heeft aangedragen ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om terug te komen op wat onder 4.5 tot en met 4.12 van het tussenvonnis (zonder voorbehoud) is overwogen en beslist over de uitbetaling van de bruidsgave in euro’s. Bovendien heeft de man de keuze om binnen veertien dagen na de vonnisdatum 114 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw ter hand te stellen. Als hij daarvoor kiest, hoeft hij het equivalent in euro’s niet aan de vrouw te betalen.

2.7. De man stelt verder dat het equivalent van de waarde van de gouden munten niet naar euro’s omgerekend moet worden, maar naar Iraanse valuta. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding om terug te komen op de beslissing in het tussenvonnis dat de bruidsgave in euro’s kan worden betaald. Daaraan voegt de rechtbank toe dat partijen beiden in Nederland wonen.

2.8. In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat zij op basis van het rapport van het IJI tot het voorlopig oordeel kwam dat bij de berekening van de geldwaarde van de Bahar Azadi gouden munten gerekend moet worden met de goudprijs op de dag waarop de vrouw de bruidsgave voor het eerst heeft opgeëist, te weten 21 april 2021 (de peildatum) (zie onder 4.13 tussenvonnis). Dit was de dag van de dagvaarding inzake de eerste gerechtelijke vordering van de bruidsgave, die heeft geleid tot het vonnis van 23 februari 2022.

2.9. De man stelt nu dat de vrouw de bruidsgave niet op 21 april 2021, maar op 23 april 2020 voor het eerst heeft opgeëist. Ter onderbouwing verwijst de man naar een verzoekschrift van de vrouw van 23 april 2020 in een voorgaande echtscheidingsprocedure.

2.10. Als productie 2 bij de akte uitlating heeft de man de twee laatste bladzijden van een verzoekschrift overgelegd, gedateerd 23 april 2020, waar de naam van de advocaat van de vrouw onder staat, maar waar geen handtekening van de advocaat onder staat. Daarin staan de volgende verzoeken:

1) tussen partijen de echtscheiding uit te spreken,

2) de man te veroordelen om binnen 14 dagen na de datum van de te geven beschikking ter zake de verdeling en/of afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw te overhandigen 114 Bahare-Azadi gouden munten of het equivalent daarvan uit te betalen EUR 96.255,90 te vermeerderen met de wettelijke rente over aan de vrouw verschuldigde,

3) te bepalen dat aan de vrouw ten laste van een uitkering tot levensonderhoud wordt toegekend van EUR 1.980,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;

4) de man te gelasten opgave te doen van de bezittingen die hij tijdens het huwelijk heeft vergaard, onderbouwd met (…);

5) de man te veroordelen om zijn vermogensbestanddelen met de vrouw te delen in gelijke helften; en

2.11. Omdat de vrouw nog niet in staat is geweest op dit standpunt van de man te reageren, heeft de rechtbank de vrouw in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Bij akte van uitlating van 3 september 2025 heeft de vrouw betwist dat zij de bruidsgave op 23 april 2020 heeft opgeëist. Zij verwijst naar de beschikking van deze rechtbank van 8 april 2021, waarin het volgende staat onder het kopje ‘Verzoek en verweer’: “Het verzoek strekt tot echtscheiding, met een nevenvoorziening tot verklaring voor recht dat Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogen van partijen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

2.12. De rechtbank stelt vast dat voormeld verzoek zoals opgenomen in de door de vrouw genoemde beschikking van 8 april 2021, niet overeenkomt met het verzoek zoals verwoord in het door de man overgelegde stuk. De rechtbank heeft daarom ambtshalve kennisgenomen van de beschikking van 8 april 2021. In die beschikking is het verzoek opgenomen en beoordeeld zoals dat door de vrouw is geciteerd. De beschikking van 8 april 2021 vermeldt geen verzoek dat betrekking heeft op de bruidsgave. In de (eind)beschikking van 8 april 2021 is alleen de echtscheiding uitgesproken en voor recht verklaard dat het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (zie ook onder 2.2 van het tussenvonnis).

2.13. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond om af te wijken van haar voorlopige oordeel in het tussenvonnis ten aanzien van de peildatum.

2.14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de man zal veroordelen tot betaling aan de vrouw van het equivalent in euro’s van de verschuldigde 114 Bahar Azadi gouden munten, te weten een bedrag van € 44.232, indien hij niet binnen veertien dagen na de vonnisdatum 114 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw ter hand stelt.

Betaling in termijnen?

2.15. In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat zij in de stellingen van de man over zijn financiële situatie aanleiding ziet om hem in de gelegenheid te stellen te onderbouwen dat hij het geldbedrag in euro’s niet in één keer aan de vrouw betaalt, maar in maandelijkse termijnen. De rechtbank heeft de man daarom in het tussenvonnis opgedragen inzicht te geven in zijn inkomen en draagkracht en de vrouw een voorstel te doen van wat hij kan betalen. De vrouw mocht hierop bij antwoordakte reageren.

2.16. De man heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Daarom zal de rechtbank niet beslissen dat de man het geldbedrag in euro’s in termijnen aan de vrouw mag betalen.

Dwangsom

2.17. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld, zal de gevorderde dwangsom worden afgewezen.

Schade, vervangende schadevergoeding en vergoeding misgelopen rente

2.18. De vrouw heeft verder nog gevorderd:

 een verklaring voor recht dat de man aansprakelijk is voor de schade die de vrouw heeft geleden en nog zal lijden doordat de man weigert om aan de veroordeling om 114 Bahar Azadi gouden munten over te dragen aan de vrouw te voldoen;  betaling van een vervangende schadevergoeding, begroot op een bedrag van € 57.648, in plaats van de nakoming tot overdracht van 114 Bahar Azadi gouden munten;  betaling van de misgelopen rente over een bedrag van € 57.648 vanaf 23 februari 2022.

2.19. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld, zullen deze vorderingen worden afgewezen.

in reconventie

2.20. De man heeft gesteld dat de vrouw de man onrechtmatig in huwelijksgevangenis heeft gehouden omdat zij haar bruidsgave wil behouden en heeft een verklaring voor recht gevorderd. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld, zal deze vordering (vordering 1) worden afgewezen.

2.21. In het tussenvonnis heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen 2, 3 en 4, zodat deze vorderingen geen bespreking en beoordeling meer behoeven.

voorts in conventie en in reconventie

2.22. Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren. Dat betekent dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen.

3 De beslissing

De rechtbank:

in conventie

3.1. veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van het equivalent in euro’s van de verschuldigde 114 Bahar Azadi gouden munten, te weten een bedrag van € 44.232, indien hij niet binnen veertien dagen na de vonnisdatum 114 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw ter hand stelt;

3.2. verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 3.1 uitvoerbaar bij voorraad;

in reconventie

3.3. wijst vordering 1 af;

in conventie en in reconventie

3.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;

3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.

[1]

type: 2339


Voetnoten

type: 2339