ECLI:NL:RBDHA:2025:17397 - Rechtbank Den Haag - 22 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8305
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder (hierna ook: de minister) (gemachtigde: mr. K. Verbeek van de Sociale verzekeringsbank).
Procesverloop
- Eiseres heeft een aanvraag ingediend om een eenmalig bedrag op grond van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst (Tijdelijk besluit). Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 augustus 2024 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 23 september 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de dochter van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
Gronden van eiseres
- Eiseres voert aan dat haar voormalig echtgenoot in 1975 naar Nederland is gekomen om voor haar en hun dochter huisvesting te regelen. Eiseres was op dat moment zwanger en kon vanwege zwangerschapscomplicaties niet direct met haar voormalige echtgenoot meereizen naar Nederland. Haar tweede dochter is geboren op [geboortedatum] 1975. Uiteindelijk is eiseres pas in oktober 1976 naar Nederland gekomen met haar kinderen voor gezinshereniging. Eiseres heeft met haar gezin in een opvangcentrum in Surhuisterveen gewoond waarbij zij door een brand in 1977 al haarbezittingen is kwijtgeraakt. Eiseres voelt zich gediscrimineerd dat zij nu geen recht heeft op het eenmalig bedrag omdat zij door haar zwangerschap(scomplicaties) niet met haar voormalige echtgenoot naar Nederland kon reizen. Haar voormalige echtgenoot heeft wel recht op het eenmalig bedrag. Zij vindt het onrechtvaardig dat haar situatie die werd beïnvloed door medische - en gezinsomstandigheden niet wordt meegenomen in de beoordeling.
Standpunt van verweerder
- Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde dat zij uiterlijk op 25 november 1975 in Nederland is komen wonen en dat zij daarom geen recht heeft op het eenmalig bedrag. Het Tijdelijk besluit geeft geen ruimte voor het toepassen van coulance. Het eenmalig bedrag is geen compensatie voor een AOW-gat, maar een erkenning van de gevoelens van onrecht die Surinaamse ouderen ervaren omdat de jaren in Suriname niet meetelden voor de opbouw van het ouderdomspensioen.
3.1. Op de zitting heeft verweerder benadrukt dat er veel is gesproken over de totstandkoming van het Tijdelijk besluit in de politiek. Het is een politiek-bestuurlijke keuze geweest en er is geen hardheidsclausule of coulanceregeling opgenomen. Verweerder kan daarom geen rekening houden met de individuele omstandigheden. Er kan dus geen rekening gehouden worden met de omstandigheid dat een zwangere vrouw vanwege complicaties niet kan reizen en een man wel. Door de regelgever is bij deze situatie stilgestaan. In het rapport van de commissie Sylvester is namelijk onderkend dat er betrokkenen zullen zijn die net niet aan de voorwaarden voldoen. De toetsing aan het evenredigheidsbeginsel door de bestuursrechter is terughoudender wanneer een regeling door de regelgever uitgebreid is besproken. Volgens verweerder is dat hier het geval. Verweerder kan niet onderzoeken of er moet worden afgeweken voor alle betrokkenen die op 23 of 24 november 1975 zwanger waren en daarom niet naar Nederland konden reizen.
Regelgeving
- In artikel 3 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname, Paramaribo (de Toescheidingsovereenkomst) staat dat alle meerderjarige Nederlanders die in Suriname zijn geboren en op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst in de Republiek Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben, de Surinaamse nationaliteit verkrijgen.
4.1. In artikel 7, eerste lid, van de Toescheidingsovereenkomst staat dat indien ingevolge de Toescheidingsovereenkomst de nationaliteit van een echtgenoot wordt gewijzigd, elk der echtelieden de bevoegdheid heeft de nationaliteit van de andere echtgenoot te verkrijgen door binnen vijf jaar na die wijziging de wil daartoe te kennen te geven, mits de echtelieden op de dag van de kennisgeving beiden woonplaats of werkelijk verblijf hebben in hetzelfde land.
- In artikel 3 van het Tijdelijk besluit staan de voorwaarden voor het recht op een eenmalig bedrag. Een persoon heeft recht op een eenmalig bedrag, indien deze:
a. uiterlijk op 25 november 1975 in Nederland is gaan wonen, met het oog op de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst;
b. voorafgaand aan het tijdstip waarop deze persoon in Nederland ging wonen in Suriname woonde;
c. ten minste de leeftijd van 18 jaar had bereikt op het tijdstip, waarop deze persoon in Nederland ging wonen; en
d. op 1 juli 2024 ten minste 20 jaar in Nederland heeft gewoond.
Beoordeling door de rechtbank
- Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres vanaf 18 oktober 1976 in Nederland woont en zij daarom niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 3, aanhef en onder a, van het Tijdelijk besluit. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eiseres zo dat zij vindt dat de voorwaarde van artikel 3, aanhef en onder a, van het Tijdelijk besluit in haar geval wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing moet worden gelaten, zodat zij in aanmerking kan komen voor de toekenning van het eenmalig bedrag.
6.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het Tijdelijk besluit een algemeen verbindend voorschrift is, niet zijnde een wet in formele zin. De voorwaarden voor het recht op een eenmalig bedrag zijn in artikel 3 van het Tijdelijk besluit niet als kan-bepaling geformuleerd, maar als strikte cumulatieve voorwaarden. Er is met andere woorden sprake van een gebonden bevoegdheid. Een algemeen verbindend voorschrift kan, ook wanneer het gaat om de uitoefening van een gebonden bevoegdheid, buiten toepassing worden gelaten als toepassing van het wettelijk voorschrift in het concrete geval van de belanghebbende(n) niet rechtmatig is (de rechtstreekse toetsing).
6.2. In het kader van de rechtstreekse toetsing zal de rechtbank beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval voor een belanghebbende (in dit geval eiseres) zozeer in strijd komt met hoger recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Wat betreft de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, betekent dit dat uiteindelijk (‘onder de streep’) moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (onevenredigheid ‘stricto sensu’). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor de belanghebbende onredelijk bezwarend is.
6.3. Omdat sprake is van een gebonden bevoegdheid ligt het op de weg van eiseres om gemotiveerd aan te voeren en te onderbouwen dat toepassing van de voorwaarde om uiterlijk op 25 november 1975 in Nederland te wonen met het oog op de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst in haar geval zozeer in strijd is met het ongeschreven evenredigheidsbeginsel, dat toepassing achterwege moet blijven.
6.4. De rechtbank overweegt dat in artikel 2 van het Tijdelijk besluit en in de toelichting bij het Tijdelijk besluit is neergelegd wat het doel van dit besluit is. Hieruit volgt dat met het Tijdelijk besluit een eenmalig bedrag wordt toegekend aan ouderen van Surinaamse herkomst als gebaar van erkenning. Dit gebaar ziet op de unieke samenloop van omstandigheden van deze groep. Het gaat daarbij om de verwachtingen die zijn ontstaan rondom het onafhankelijkheidsproces van Suriname, en de komst van deze groep naar Nederland met het oog op de Toescheidingsovereenkomst. Betrokkenen hebben welbewust de keuze gemaakt om naar Nederland te komen, omdat zij zich Nederlander voelden, en Nederlander wilden blijven. Bij de betrokkenen is daarbij de verwachting ontstaan ook recht op volledige AOW te krijgen, terwijl soms over een lange periode geen recht op grond van de AOW is opgebouwd. Het onrecht dat deze groep hierdoor ervaart, wordt versterkt door de verwachtingen waarmee zij naar Nederland zijn gekomen. Zij maakten namelijk op basis van die verwachtingen een levensbepalende keuze. Daarnaast bestaat er een politiek-bestuurlijke wens om de pijn van deze groep vanwege deze samenloop van omstandigheden te erkennen. Het gebaar wil recht doen aan de gevoelens die als gevolg van deze samenloop van omstandigheden leven bij deze groep, en ziet nadrukkelijk niet op een vorm van vereffening van het AOW-gat van Surinaamse ouderen.
6.5. Uit de toelichting bij het Tijdelijk besluit volgt verder dat de minister bewust heeft gekozen voor de voorwaarde dat alleen een betrokkene die uiterlijk op 25 november 1975 in Nederland is gaan wonen aanspraak kan maken op het eenmalig bedrag. In de toelichting van het Tijdelijk besluit staat dat er Surinaamse ouderen zijn die na de onafhankelijkheid naar Nederland zijn gekomen, maar dat zij niet onder de doelgroep vallen van het gebaar. Hiervoor is gekozen omdat deze groep, anders dan de groep die recht heeft op het eenmalig bedrag, niet direct gehandeld heeft toen Suriname onafhankelijk werd, inmiddels de Surinaamse nationaliteit had verkregen en feitelijk van buiten het Koninkrijk naar Nederland is verhuisd.
- Eiseres heeft op de zitting verteld dat zij eigenlijk in augustus 1975 met het hele gezin naar Nederland zou verhuizen, maar vanwege zwangerschapscomplicaties mocht en kon zij toen al niet meer reizen. Omdat de toenmalige echtgenoot van eiseres al een baan had gevonden in Nederland, moest hij wel gaan. Eiseres is toen achtergebleven met haar dochter. Eiseres vindt dat zij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van haar (toenmalige) echtgenoot die wel het eenmalig bedrag heeft gekregen. Hij zou nooit vanwege zwangerschapscomplicaties moeten achterblijven.
7.1. De rechtbank is van oordeel dat de uitkomst van het bestreden besluit (geen aanspraak op het eenmalig bedrag) in het geval van eiseres onredelijk bezwarend is en daarom in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank acht hierbij van doorslaggevend belang dat eiseres al in augustus 1975 naar Nederland wilde komen maar dat dit niet kon vanwege zwangerschapscomplicaties. Zij is op [geboortedatum] 1975 bevallen van haar tweede dochter, zodat zij daardoor niet voor 25 november 1975 naar Nederland kon komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het eiseres als gevolg van de zwangerschapscomplicaties en de bevalling dan ook niet worden aangerekend dat zij niet voor 25 november 1975 naar Nederland is gekomen. De rechtbank ziet in dit geval dan ook aanleiding om de voorwaarden van artikel 3, aanhef en onder a, van het Tijdelijk besluit voor eiseres buiten toepassing te laten.
7.2. Zoals verweerder terecht aangeeft is sprake van een terughoudende toets door de bestuursrechter, maar dit betekent niet dat – zoals verweerder lijkt te suggereren – de bestuursrechter de voorwaarden in het geheel niet mag toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Dat in het rapport van de commissie Sylvester is onderkend dat er betrokkenen zullen zijn die net niet aan de voorwaarden voldoen, is naar het oordeel van de rechtbank een te algemene stelling om deze specifieke situatie van eiseres onder te scharen waarbij het haar niet kan worden tegengeworpen dat zij niet voor 25 november 1975 naar Nederland kon komen. De rechtbank ziet verder ook niet terug dat de commissie Sylvester en de regelgever hebben stilgestaan bij een situatie als die van eiseres, namelijk dat een gehuwde zwangere vrouw vanwege zwangerschapscomplicaties en dus door omstandigheden die geheel buiten haar invloedssfeer lagen, niet voor 25 november 1975 naar Nederland kon komen. De rechtbank is er in de voorliggende zaak van overtuigd dat eiseres anders gelijk met haar echtgenoot in augustus 1975 naar Nederland zou zijn gekomen. De rechtbank begrijpt dat een vaste datum (zoals hier 25 november 1975) makkelijk is voor de uitvoerbaarheid van het Tijdelijk besluit, maar dit betekent niet dat verweerder in het kader van de toetsing van die datum aan het evenredigheidsbeginsel in het geheel geen rekening dient te houden met andere individuele feiten en omstandigheden. Een betrokkene kan in de bezwaarfase dergelijke individuele feiten en omstandigheden aanvoeren waarna het aan verweerder is om aan de hand van die feiten en omstandigheden te toetsen of sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit het Tijdelijk besluit niet minder uitvoerbaar. Daarbij overweegt de rechtbank tenslotte nog dat de uitvoerbaarheid van het Tijdelijk besluit blijkens de Toelichting weliswaar belangrijk is gevonden, vooral vanwege de hoge leeftijd van de doelgroep en de daarmee verband houdende mogelijkheid van ambtshalve toekenning namens verweerder door de Svb, maar dat die uitvoerbaarheid niet leidend kan zijn, in ieder geval niet in de bezwaar- en beroepsfase.
7.3. Dit betekent dat verweerder in deze specifieke situatie van eiseres de voorwaarde uit artikel 3, aanhef en onder a, van het Tijdelijk besluit buiten toepassing had moeten laten.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu niet in geschil is dat eiseres aan de overige voorwaarden uit het Tijdelijk besluit voldoet, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat verweerder aan eiseres het eenmalig bedrag van € 5.000,- op grond van het Tijdelijk besluit toekent. De rechtbank bepaalt verder dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit.
-
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
herroept het primaire besluit;
-
bepaalt dat verweerder aan eiseres het eenmalig bedrag van € 5.000,- toekent;
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
-
draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (het CBB) van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.
Zie de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, r.o. 8.2 en van de Centrale Raad van Beroep van 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:67, r.o. 4.4.
Zie de uitspraak van het CBB van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190 r.o. 8.2.
Staatsblad 2023, 386, p. 7.
Staatsblad 2023, 386, p. 8.