ECLI:NL:RBDHA:2025:17189 - Rechtbank Den Haag - 4 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/685871 / JE RK 25-942 Datum uitspraak: 4 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] , advocaat: mr. S.O. Zengin uit Den Haag,
[de vader], hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2] , advocaat: mr. M.S. Polat uit Rijswijk.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[grootouder 1] en [grootouder 2] hierna te noemen: de grootouders vaderszijde.
1 Het verdere verloop van de procedure
1.1. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 augustus 2025 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootouders vaderszijde, verlengd tot 16 september 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
-
de beschikking van 5 augustus 2025;
-
het verweerschrift van de moeder met bijlagen van 2 september 2025.
1.3. Op 4 september 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
-
de vader met zijn advocaat;
-
[naam] namens de gecertificeerde instelling.
De grootouders vaderszijde zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de grootouders vaderszijde wel juist zijn opgeroepen.
2 De feiten
2.1. De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2. Voor de overige feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 5 augustus 2025.
3 Het verzoek
3.1. De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de resterende duur van elf maanden. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders vaderszijde, in aanwezigheid van de vader, te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] verblijft sinds 4 maart 2025 bij haar grootouders vaderszijde, in aanwezigheid van de vader. De gecertificeerde instelling heeft een opvoedvisie vastgesteld die inhoudt dat [de minderjarige] opgroeit bij de vader, met ondersteuning van de grootouders vaderszijde, en zoveel mogelijk contact heeft met haar moeder. Deze opvoedvisie is op 28 juli 2025 met de vader en de moeder besproken. Tijdens de contactmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] wordt gezien dat het de moeder nog niet voldoende lukt om haar emoties te reguleren, waardoor [de minderjarige] nog steeds emotionele onveiligheid ervaart. De moeder heeft inmiddels een verwijzing gekregen voor een GGZ-behandeling en heeft sinds 9 juli een woning bij Limor begeleid wonen. De gecertificeerde instelling gunt het de moeder dat zij met deze hulp meer grip krijgt op haar emotieregulatie, zodat het contact met [de minderjarige] op een fijne en emotioneel veilige wijze kan verlopen. De samenwerking tussen de vader en de moeder verloopt wisselend. De vader en de moeder zijn daarom aangemeld voor Ouderschap Blijft. Verder is het positief dat de vader inmiddels ook het ouderlijk gezag heeft. De opvoedcapaciteiten van de moeder sluiten op dit moment nog onvoldoende aan bij wat [de minderjarige] nodig. Hierdoor is het niet in het belang van [de minderjarige] om weer volledig of deels bij de moeder te gaan wonen. De zorgen over het aansluiten bij [de minderjarige] , voldoende voeding en drinken aanbieden, emotioneel beschikbaar zijn en het zorgen voor veilige omgeving blijven bestaan. Bij de vader en de grootouders vaderszijde ervaart [de minderjarige] rust. Zij laat groei zien in haar ontwikkeling. Daarom is het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing worden verlengd, zodat zij hier kan blijven wonen.
4 De standpunten
4.1. Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder heeft tot maart 2025 met [de minderjarige] in een moeder-kindhuis verbleven. Er is toen slechts een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht, zodat [de minderjarige] gedeeltelijk bij de vader zou kunnen blijven, die op dat moment geen ouderlijk gezag had. Dit is niet goed aan de moeder uitgelegd, waardoor zij in paniek is geraakt. Zij is met [de minderjarige] naar het buitenland vertrokken om te voorkomen dat [de minderjarige] opnieuw in een pleeggezin geplaatst zou worden. Daarna is een spoedmachtiging verzocht en verleend. Sindsdien verblijft [de minderjarige] bij haar grootouders. Inmiddels hebben zich positieve ontwikkelingen voorgedaan in het leven van de moeder. Zij verblijft sinds ongeveer drie maanden in een begeleid-wonenvoorziening. Het is voor [de minderjarige] mogelijk om in deze woning te overnachten. Daarnaast is de moeder gestart met wekelijkse psychologische begeleiding om aan haar emotieregulatie te werken. Ook heeft zij wekelijks drie uur begeleid contact met [de minderjarige] . De moeder ervaart dit contact als zeer positief. Dit blijkt ook uit de verslagen van de contactmomenten. Nu de vader ook het ouderlijk gezag heeft, is een machtiging tot uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk. [de minderjarige] verblijft immers bij een gezaghebbende ouder. Een machtiging tot uithuisplaatsing heeft in deze situatie alleen nut ter rechtsbescherming van de moeder. Zij stelt echter dat in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt kan worden aan een stabiele zorgregeling. De moeder zou graag zien dat een vorm van gelijkwaardig ouderschap ontstaat, waarbij [de minderjarige] gedeeltelijk bij haar vader en gedeeltelijk bij haar moeder woont. De moeder acht het van belang dat op korte termijn wordt gekeken naar een uitbreiding van het contact en dat er snel duidelijkheid komt over een stabiele zorgregeling. De moeder stelt dat zij aan alle voorwaarden van de gecertificeerde instelling voldoet, maar ondanks haar vooruitgang wordt het contact niet uitgebreid. De moeder moet de kans krijgen om te laten zien dat zij gedurende een langere periode kan werken aan de doelen die de gecertificeerde instelling stelt. Daarvoor is noodzakelijk dat het contact wordt uitgebreid. Gelet op het voorgaande verzoekt de moeder het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. Subsidiair verzoekt zij het verzoek slechts voor een kortere duur toe te wijzen, en het overige af te wijzen.
4.2. Door en namens de vader is geen verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader juicht de positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder toe, maar deze verbeteringen zijn nog te pril om een beëindiging of verkorting van de uithuisplaatsing te rechtvaardigen. De moeder stelt dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet noodzakelijk is, omdat [de minderjarige] bij een gezaghebbende ouder verblijft. De advocaat van de vader wijst er echter op dat de uithuisplaatsing in beginsel niet bij de vader, maar bij de grootouders vaderszijde is. Bovendien is het twijfelachtig of de vader en de moeder in staat zullen zijn om samen afspraken te maken over de zorgregeling, wanneer de machtiging tot uithuisplaatsing wegvalt. De communicatie tussen de vader en de moeder verloopt immers niet optimaal. Daarnaast heeft de vader zorgen over de opvoedvisie en de opvoedvaardigheden van de moeder. De positieve verslagen van de contactmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] dateren van augustus. Dat is een te korte periode om vast te kunnen stellen dat de moeder op de lange termijn kan voldoen aan de voorwaarden. Ook is de moeder pas recent gestart met psychologische behandeling om te werken aan haar emotieregulatie. Het is voor de vader van belang dat [de minderjarige] duidelijkheid en stabiliteit krijgt. Daarvoor is een verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk.
5 De beoordeling
5.1. De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan.
5.2. Er is nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [de minderjarige] heeft op haar jonge leeftijd al veel meegemaakt. De zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de mogelijkheid van de moeder om emotioneel beschikbaar voor [de minderjarige] te zijn, bestaan nog steeds. Het is positief om te horen dat de moeder in de afgelopen periode stappen heeft gezet. Zo heeft zij inmiddels een woning bij een begeleid-wonenvoorziening en is zij gestart met een traject om aan haar emotieregulatie te werken. Daarnaast heeft zij wekelijks fijn contact met [de minderjarige] . De moeder moet echter nog laten zien dat zij deze positieve ontwikkelingen kan bestendigen. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer is noodzakelijk om samen met de moeder te werken aan een uitbreiding van het contact tussen de moeder en [de minderjarige] , zodat de moeder dit kan laten zien en kan blijven werken aan de gestelde doelen. Het belang van [de minderjarige] dient hierbij te alle tijden voorop te blijven staan. Verder is het van belang dat [de minderjarige] rust en structuur krijgt. Het is daarom in haar belang noodzakelijk dat zij bij haar grootouders vaderszijde kan blijven wonen. Daarvoor is een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Het feit dat de vader inmiddels het ouderlijk gezag heeft, doet daar, gelet op de wisselende communicatie en samenwerking tussen de vader en de moeder, niet aan af. Gelet op de behoefte van [de minderjarige] aan duidelijkheid en stabiliteit ziet de kinderrechter geen aanleiding om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te verkorten. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de verzochte duur.
5.3. De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6 De beslissing
De kinderrechter:
6.1. verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 16 augustus 2026;
6.2. verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootouders vaderszijde tot 16 augustus 2026;
6.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
Artikel 1:260 BW.
Artikel 1:265c, tweede lid, BW.