Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17150 - Rechtbank Den Haag - 10 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1715010 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer

Rekestnummers: FA RK 25-1990 (bodem) en FA RK 25-2665 (voorlopige voorzieningen)

Zaaknummers: C/09/681991 (bodem) en C/09/683278 (voorlopige voorzieningen)

Datum beschikking: 10 september 2025

Vervangende toestemming erkenning, gezag, omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, informatieregeling en voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv

Beschikking op het

(1) op 21 februari 2025 ingekomen verzoek van:

[de man/de vader] ,

de man/de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. K. Moene te ‘s-Gravenhage.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de vrouw/de moeder] ,

de vrouw/de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. Ch.M. van Beuningen te ’s-Gravenhage,

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2022 te [geboorteplaats 1] ,

de minderjarige/ [minderjarige 1] , in rechte vertegenwoordigd door mr. L.P. Lagerweij, advocaat te Delft, in de hoedanigheid van bijzondere curator.

(2) op 7 april 2025 ingekomen verzoek van:

de man.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

de vrouw.

Procedure

In de bodemprocedure met zaak- en rekestnummer C/09/681991 / FA RK 25-1990 De rechtbank heeft kennisgenomen van:

In de voorlopige voorzieningen met zaak- en rekestnummer C/09/683278 / FA RK 25-2665 De rechtbank heeft kennisgenomen van:

Beide procedures Op 12 augustus 2025 zijn de zaken op de zitting van deze rechtbank gevoegd behandeld. Hierbij zijn verschenen:

Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:

  • het F9-formulier van 12 augustus 2025 van de man, met bijlage.

Feiten

Verzoek en verweer

In de bodemprocedure met zaak- en rekestnummer C/09/681991 / FA RK 25-1990 De man verzoekt:

voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De vrouw heeft verweer gevoerd dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

De bijzondere curator adviseert het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige 1] toe te wijzen.

In de voorlopige voorzieningen met zaak- en rekestnummer C/09/683278 / FA RK 25-2665 De man heeft zijn verzoek ex artikel 223 Rv op de zitting ingetrokken.

Beoordeling

Vervangende toestemming erkenning Artikel 1:204 lid 3 BW bepaalt het volgende. Als een man een kind wil erkennen, kan de toestemming van de moeder – bij een kind jonger dan 16 jaar – of die van het kind zelf – als het 12 jaar of ouder is – door toestemming van de rechtbank worden vervangen. Dit is mogelijk, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Vervangende toestemming kan alleen worden gegeven als de man hetzij de verwekker van het kind is, hetzij de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.

Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker is van de minderjarige.

Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zal schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de man als de minderjarige er belang bij heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige geschaad zouden worden in geval van erkenning van de minderjarige door de man. Van schade aan de belangen van een kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor hem reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.

De man stelt dat zowel hij als [minderjarige 1] belang hebben bij erkenning van hun relatie als een familierechtelijke betrekking. Net als bij [minderjarige 2] , geldt voor [minderjarige 1] dat het in haar belang is dat op haar geboorteakte staat wie haar vader is. De eenheid binnen het gezin is belangrijk. In dat kader acht de man het ook van belang dat [minderjarige 1] , net als [minderjarige 2] , zijn achternaam krijgt, zoals ook uit de wet voortvloeit. De man heeft inderdaad een verleden met een drugsverslaving, maar hij is inmiddels sinds oktober 2024 afgekickt. De man gebruikt en drinkt niet meer. Hij heeft het licht gevonden in jezus en is genezen. De man begrijpt dat de vrouw het vertrouwen in de man moet terugkrijgen.

De vrouw heeft bezwaar tegen erkenning. De vrouw vertrouwt er niet op dat de man stabiel is en blijft en afgekickt zal blijven. Het gaat nu goed met de meisjes, die bij de vrouw rustig, stabiel en veilig opgroeien. De vrouw wil niet dat de man de rust zal verstoren. Erkenning heeft gevolgen, waaronder recht van omgang en gezamenlijk gezag. Dat wil de vrouw niet. Ook wil de vrouw niet dat de achternaam van [minderjarige 1] wordt gewijzigd. [minderjarige 1] kent de man niet. De vrouw vindt dat de man het [minderjarige 1] niet kan aandoen haar te belasten met de naam van iemand die iedere keer opnieuw de fout in gaat. [minderjarige 1] verdient stabiliteit en veiligheid en gebleken is dat de man dat niet kan bieden. Mocht in de toekomst blijken dat de man definitief is hersteld, kan [minderjarige 1] vanaf haar 18e levensjaar opteren voor haar vaders achternaam. Tot dan dient zij volgens de vrouw daartegen te worden beschermd.

De bijzondere curator adviseert het verzoek toe te wijzen. De bijzondere curator begrijpt de zorgen van de vrouw met betrekking tot het verleden van de man en zijn drugsgebruik. De zorgen van de vrouw zien echter meer op gezag en omgang, en erkenning brengt niet automatisch gezamenlijk gezag en een omgangsregeling met zich. De bijzondere curator acht het in het belang van [minderjarige 1] dat de erkenning tot stand komt.

De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank moet op grond van het juridische kader beoordelen of er gronden aanwezig zijn om aan de man erkenning te onthouden. Bij toepassing van artikel 1:204 lid 3 BW moeten de belangen van de betrokkenen worden afgewogen, waarbij als uitgangspunt geldt dat zowel het kind als de verwekker aanspraak erop heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij en zijn aanspraak op erkenning van het kind moet worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind.

De rechtbank ziet de weerstand bij de vrouw tegen erkenning. De vrouw wil niet dat de man (op dit moment) een plek krijgt in haar leven en het leven van [minderjarige 1] , vanwege haar vrees voor onrust en onveiligheid.

De rechtbank ziet echter ook dat de rust sinds oktober 2024 is teruggekeerd in het leven van de man en dat hij bezig is zijn leven (blijvend) te beteren.

De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] dat zij, net als haar zus [minderjarige 2] , weet van wie zij afstamt en dat dit ook op de geboorteakte wordt aangegeven. De rechtbank vindt het belangrijk om dit voor [minderjarige 1] gelijk te trekken met [minderjarige 2] . Met de bijzondere curator is de rechtbank van oordeel dat de bezwaren van de vrouw vooral zien op gezag en omgang, terwijl de erkenning daar los van staat.

Alles afwegende weegt het belang van [minderjarige 1] om te weten van wie zij afstamt zwaarder dan het belang van de vrouw bij niet-erkenning. De erkenning is, vanuit de geschiedenis van partijen, niet gewenst door de vrouw, maar de rechtbank is van oordeel dat erkenning van [minderjarige 1] door de man niet zodanig ontregelend is voor de verhouding van de vrouw met [minderjarige 1] , dat de vrouw in een dusdanig onevenwichtige psychische toestand zou komen te verkeren dat zij daardoor niet in staat zou zijn [minderjarige 1] een stabiel opvoedingsklimaat te bieden. Het rechtens erkennen van de familierechtelijke band tussen de man en [minderjarige 1] betekent bovendien niet dat er sprake moet zijn van (rechtstreeks) contact met de man.

Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] zal toewijzen. Nu de aard van de zaak zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking, zal de rechtbank het hiertoe strekkend verzoek afwijzen.

Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [minderjarige 1] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.

Ten aanzien van de geslachtsnaam van [minderjarige 1] overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 1:5 lid 8 BW blijkt dat kinderen van dezelfde ouders dezelfde geslachtsnaam hebben als het eerste kind. De rechtbank acht het ook in het belang van [minderjarige 1] dat zij dezelfde achternaam als [minderjarige 2] krijgt en dus de achternaam van de vader, zodat er op latere leeftijd geen vragen over kunnen ontstaan.

Gezag, omgang c.q. zorgregeling en informatieregeling De man wil (uiteindelijk) met de vrouw het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] uitoefenen en een zorgregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook wil de man dat er een informatieregeling wordt vastgesteld. De man begrijpt dat hij het vertrouwen van de vrouw weer zal moeten terugwinnen en dat dat tijd zal kosten. De man woont momenteel bij zijn moeder, samen met zijn broertje. Dat is echter geen geschikte woning om de kinderen te ontvangen, omdat zijn moeder veel rookt en zijn broertje verslaafd is. De man is bezig een zelfstandige woonruimte te zoeken.

De vrouw heeft veel meegemaakt met de man vanwege zijn drugs- en alcoholverslaving. De man was wel vaker afgekickt waarna hij weer terugviel. De vrouw is vaak teleurgesteld door de man. De kinderen hebben geen kaartjes voor hun verjaardag gekregen van hun vader. Twee jaar lang hebben ze niks gehoord van de man. De vrouw vindt het daarom moeilijk om erop te vertrouwen dat de man nu echt is afgekickt en zijn leven wil beteren. De vrouw wil de rust in het leven van haar dochters niet verstoren door de man toe te laten, terwijl de kans bestaat is dat hij weer terugvalt en daarmee de vrouw en de kinderen (weer) laat zitten. De vrouw wil de kinderen beschermen tegen het opbouwen van een band met hun vader als hij daarna toch weer terugvalt in verslavingsgedrag.

De rechtbank overweegt als volgt. Duidelijk is geworden dat het verleden van de man de nodige impact heeft gehad op de vrouw en de kinderen, en ook op het gezinsleven. De man heeft ook niet ontkend dat hij langdurig zwaar verslaafd is geweest. Gebleken is dat er kortstondig een aantal keer contact is geweest tussen de man en de kinderen via beeldbellen. [minderjarige 1] was toen nog te klein om haar vader te (her)kennen. Dit contact heeft wel veel impact gehad op [minderjarige 2] . Sinds dat contact plaste [minderjarige 2] weer in bed en heeft ze woedeaanvallen gehad, aldus de vrouw. Ook werd op haar school een gedragsverandering gezien. Verder werd op de zitting ook duidelijk dat het onderwerp van contact tussen de man en de kinderen, en het idee dat hij weer terugkomt in hun leven na een lange periode van afwezigheid, bij de vrouw veel emotie teweegbrengt.

De rechtbank neemt ook in aanmerking het stuk dat de advocaat van de man na de zitting heeft ingediend, zoals besproken op de zitting. Het betreft een brief van de verslavingsarts van de man van 5 juni 2025. Uit de brief blijkt dat de man is opgenomen geweest van 23 mei 2025 tot 29 mei 2025 in de [kliniek] , met als opnamedoel de detoxificatie van cannabis. Verder blijkt uit de brief dat de man in het verleden bekend is met een verslaving van alcohol en cocaïne waarmee hij sinds 7 oktober 2024 in remissie zit. De brief was eerder ingediend met weggelakte teksten en is na de zitting ingediend zonder weggelakte teksten. Een deel van de eerder weggelakte tekst luidt als volgt: “Op 29 mei ging patiënt tegen medisch advies met ontslag. Was niet te overtuigen om te blijven en wou niet spreken met de arts. Ambulant behandelaren waren geïnformeerd over de situatie.”

Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze eerder weggelakte passage de zorgen van de vrouw over de vraag of de man definitief is afgekickt begrijpelijk.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om een beslissing te nemen over het gezag, de omgang c.q. zorgregeling en de informatieregeling. Naar het oordeel van de rechtbank moet eerst zorgvuldig worden onderzocht hoe er veilig en duurzaam contact zou kunnen komen tussen de man en de kinderen maar ook wat de draagkracht van de vrouw en de kinderen zelf is. De rechtbank acht het ook van belang dat de Raad de thuissituatie van de man en de vrouw zal bekijken om te bezien wat er praktisch mogelijk zou kunnen zijn, gelet op het feit dat de man op dit moment nog geen zelfstandige woonruimte heeft en hij de kinderen bij zijn onstabiele moeder en broertje thuis niet zou kunnen opvangen. Ook acht de rechtbank het van belang dat wordt gemonitord of de man afgekickt zal blijven.

De rechtbank zal de Raad daarom verzoeken om een onderzoek te doen naar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij de volgende vragen moeten worden beantwoord:

Op de zitting is met de raadsvertegenwoordiger besproken in welke volgorde een raadsonderzoek en hulpverleningstraject het beste zou kunnen plaatsvinden. Er is de mogelijkheid van eerst een raadsonderzoek met als conclusie een eventuele doorverwijzing naar een hulpverleningstraject of nu al voorafgaand aan het onderzoek door de Raad een doorverwijzing naar een hulpverleningstraject. Gelet op de dynamiek op de zitting en de prille fase waarin het contact tussen de ouders zich bevindt, acht de rechtbank het van belang dat de Raad eerst onderzoek zal doen naar voornoemde onderzoeksvragen, waarna een eventueel hulpverleningstraject kan volgen.

De rechtbank zal – in afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek – iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de omgangsregeling c.q. zorgregeling en de informatieregeling aanhouden tot na te noemen pro forma datum. Na ontvangst van het raadsrapport zal de behandeling ter zitting worden voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip, waarbij ook de Raad zal worden opgeroepen.

Ten aanzien van het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] geldt dat de rechtbank dit verzoek in behandeling kan nemen en daar pas op kan beslissen nadat de erkenning tot stand is gebracht. De rechtbank verzoekt de advocaat van de man om de akte van erkenning voor na te melden pro forma datum in te dienen.

Beslissing

In de bodemprocedure met zaak- en rekestnummer C/09/681991 / FA RK 25-1990 De rechtbank:

verleent de man, [de man/de vader] , geboren op [geboortedatum 3] 1980 [geboorteplaats 2] , [geboorteland] , toestemming, die de toestemming van de moeder, [de vrouw/de moeder] , geboren op [geboortedatum 4] 1978 te [geboorteplaats 3] , vervangt, tot erkenning van de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2022 te [geboorteplaats 1] ;

beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;

verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;

bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;

houdt de behandeling aan tot 15 maart 2026 pro forma; uiterlijk op die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn rapport met advies te hebben uitgebracht aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;

bepaalt dat, ná ontvangst van het rapport en advies, de behandeling ter zitting, op een nader te bepalen datum en tijdstip, zal worden voortgezet in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming;

beveelt de griffier partijen tegen het tijdstip van de nadere behandeling ter zitting ieder via de eigen advocaat op te roepen;

bepaalt dat de man vóór na te melden pro forma datum de akte van erkenning aan de rechtbank doet toekomen;

houdt iedere verdere beslissing ten aanzien vanhet gezag, de omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de informatieregeling aan tot 15 maart 2026 pro forma.

In de voorlopige voorzieningen met zaak- en rekestnummer C/09/683278 / FA RK 25-2665 De rechtbank:

stelt vast dat er niets meer te beslissen valt.