ECLI:NL:RBDHA:2025:17147 - Rechtbank Den Haag - 9 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-3645
Zaaknummer: C/09/666764
Datum beschikking: 9 september 2025
Vervangende toestemming erkenning, omgang en informatieregeling
Beschikking op het op 27 mei 2024 ingekomen verzoek van:
[de vader/de man] ,
de vader/de man, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. J.G. Schnoor te Den Haag.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder] ,
de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat voorheen: mr. M.B.R. Kranenburg te Den Bosch, advocaat per 29 augustus 2025: mr. I. Nonnemaker te Den Boch.
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2024 te [geboorteplaats 1] ,
de minderjarige, in rechte vertegenwoordigd door mr. B.S. van Haeften, advocaat te Den Haag, in de hoedanigheid van bijzondere curator.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
Op 5 augustus 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
Van de zijde van de vader is een pleitnotitie overgelegd.
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:
- het F9-formulier van 18 augustus 2025 van de vader, met brief als bijlage.
Feiten
Verzoek en verweer
Het verzoek van de man strekt ertoe, na aanvulling:
De moeder voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken en verzoekt zelfstandig de man het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De bijzondere curator adviseert het verzoek van de man tot vervangende toestemming erkenning toe te wijzen.
Beoordeling
Stukken – goede procesorde De moeder heeft per F9-formulier van 17 juli 2025 een stuk (productie 17 met 50 bijlagen) van minimaal 400 pagina’s overgelegd, bestaande uit in ieder geval minimaal 170 pagina’s eigen verhaal op A4 formaat. De vader heeft gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het in behandeling nemen van dit omvangrijke processtuk. De vader meent dat door de moeder in haar processtukken onvoldoende deugdelijk wordt onderbouwd wat de rechtbank uit deze producties zou moeten afleiden. Producties kunnen stellingen ondersteunen, maar niet vervangen. Stellingen moeten voor de rechter en wederpartij helder en toetsbaar zijn en de partij die de producties over heeft gelegd, moet in de processtukken begrijpelijk maken welke delen daarvan relevant zijn voor welk standpunt van die partij. Het enkel overleggen van producties zonder leeswijzer, is onvoldoende. De rechtbank heeft op de zitting toegelicht dat het lezen van 150 pagina’s al minimaal vijf uur onafgebroken kost. De advocaat van de moeder heeft niet verwezen naar relevante bijlagen, noch heeft de advocaat van de moeder haar verhaal teruggebracht tot een in omvang te bevatten stuk. Het is aan de advocaat om standpunten en stellingen in te nemen. Het overleggen van een eigen verhaal van de moeder van 170 pagina’s zonder begeleidende wegwijzer acht de rechtbank in strijd met de goede procesorde. Het is niet aan de rechtbank en ook niet aan de advocaat van de wederpartij om daar stellingen en standpunten uit te halen.
Om die reden zal dit stuk in zijn geheel niet aan het procesdossier worden toegevoegd, met uitzondering van de bijlagen die op zitting met partijen zijn besproken. Deze bijlagen heeft de rechtbank uit het stuk gehaald en gebundeld en direct na de zitting op dezelfde dag nog opgestuurd naar de advocaat van de vader, de advocaat van de moeder en de Raad. De advocaat van de vader heeft een termijn gekregen om daarop te reageren binnen veertien dagen. Deze geselecteerde stukken worden dus wel toegevoegd aan het procesdossier.
Vervangende toestemming erkenning Artikel 1:204 lid 3 BW bepaalt het volgende. Als een man een kind wil erkennen, kan de toestemming van de moeder – bij een kind jonger dan 16 jaar – of die van het kind zelf – als het 12 jaar of ouder is – door toestemming van de rechtbank worden vervangen. Dit is mogelijk, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Vervangende toestemming kan alleen worden gegeven als de man hetzij de verwekker van het kind is, hetzij de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker is van de minderjarige.
Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zal schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de man als de minderjarige er belang bij hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige geschaad zouden worden in geval van erkenning van de minderjarige door de man. Van schade aan de belangen van een kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor hem reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
De man stelt dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij hem kan erkennen zodat hij juridisch de vader zal zijn. De belangen van de moeder bij erkenning worden niet geschonden. Er bestaan geen contra-indicaties voor de erkenning. De man vindt het belangrijk dat [minderjarige] weet van wie hij afstamt.
Volgens de moeder is sprake van de ‘tenzij’-situatie en ernstige contra-indicaties voor erkenning, waarbij de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt dan wel een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Vast staat dat sprake is van voor [minderjarige] ongunstige en onveilige omstandigheden op het moment dat de man in het leven van de moeder en [minderjarige] komt. De moeder meent dat sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de moeder en de man als gevolg van het verbale en fysieke geweld. Door de ervaringen met de man heeft de moeder een trauma opgelopen waardoor zij veel angst en stress ervaart. Een zekere weerstand van de moeder is onvoldoende voor weigering van de vervangende toestemming erkenning, maar de moeder stelt dat de genoemde spanningen die de moeder ervaart als gevolg van trauma verder gaan dan een zekere emotionele weerstand. De moeder heeft rust nodig om haar trauma te verwerken zodat [minderjarige] het trauma niet met zich mee gaat dragen en zoals ook wordt bevestigd door haar psycholoog alsook het verrichte onderzoek van Veilig Thuis. Toen de moeder het advies van de bijzondere curator tot zich nam, is het trauma in alle hevigheid weer op gaan spelen in de vorm van angst- en paniekaanvallen en amper kunnen slapen/ondervinden van nachtmerries. De moeder kan zich niet concentreren en kan gedurende de dag enkel denken aan hoe zij haarzelf en haar zoon veilig kan houden. De moeder staat stijf van de stress en spanningen en dat heeft zijn weerslag op [minderjarige] . Door het opgelopen trauma is het voor de mentale gezondheid van de moeder schadelijk om, op allerlei wijzen, in contact te staan met de man. De extreme spanningen en stress waar zij op dit moment gebukt onder gaat, zullen blijven bestaan zolang deze zaak blijft voortduren, maar ook zolang vader in beeld blijft. Als [minderjarige] 18 jaar is, kan hij zelf beslissen of hij wenst dat de vader hem mag erkennen. De moeder moet nu haar zoon in bescherming nemen zodat hij in rust en veiligheid kan opgroeien. [minderjarige] kan ook een DNA test doen later om te weten van wie hij afstamt.
De bijzondere curator meent dat het voor [minderjarige] van belang is om te weten wie zijn vader is en dat hij ook de mogelijkheid krijgt een band met hem op te bouwen. In dit kader is de bijzondere curator ook van mening dat het in zijn belang is indien het vaderschap rechtens wordt erkend als familierechtelijke betrekking. Invoelbaar is dat de moeder niet achter de erkenning staat. Wel weet de moeder zich staande te houden en lukt het haar om de zorg van [minderjarige] te dragen. De bijzondere curator gaat er daarom van uit dat in geval van erkenning door de man de moeder niet zodanig uit haar evenwicht zal raken dat dit de ongestoorde verhouding met [minderjarige] zal schaden. Ook is gebleken dat het, ondanks de lopende procedure, goed gaat met [minderjarige] en dat hij een positieve ontwikkeling laat zien.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank moet op grond van het juridische kader beoordelen of er gronden aanwezig zijn om aan de man erkenning te onthouden. Bij toepassing van artikel 1:204 lid 3 BW moeten de belangen van de betrokkenen worden afgewogen, waarbij als uitgangspunt geldt dat zowel het kind als de verwekker aanspraak erop heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij en zijn aanspraak op erkenning van het kind moet worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind.
De rechtbank ziet de weerstand bij de moeder tegen erkenning. De moeder wil niet dat de vader (op dit moment) een plek krijgt in haar leven en in het leven van [minderjarige] , vanwege haar angst dat [minderjarige] niet veilig is bij de vader. Uit verschillende stuken in het dossier blijkt van agressieve uitingen van de vader richting de moeder. Zo is er bij voorbeeld een brief van de relatietherapeut [naam 2] van 25 juni 2025 waaruit blijkt dat de vader zich agressief heeft gedragen tegenover de moeder door te schreeuwen en op het raam van haar auto te bonken, waar de moeder op dat moment in zat. De man stelt dat hieraan voorafging dat de moeder zijn telefoon had afgepakt, wat de moeder betwist. In de verklaring wordt hier ook niet over gesproken. Of dit er nu wel of niet aan voorafging, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het agressieve gedrag van de vader, waar de moeder angstig voor was. Verder is de vader op 29 juli 2025 door de Politierechter schuldig bevonden aan mishandeling van de moeder één dag na de geboorte van [minderjarige] , waar de moeder blauwe plekken aan heeft overgehouden, zonder oplegging van straf (artikel 9a Wetboek van Strafrecht). Met de moeder is de rechtbank van oordeel dat agressief gedrag door de vader naar de moeder onacceptabel is en niet in het belang van [minderjarige] .
Momenteel is er geen contact tussen de moeder en de vader. Duidelijk is geworden dat de moeder een trauma heeft wat wordt getriggerd bij contact met de vader. Zo blijkt uit het raadsrapport van 24 april 2025 dat de psycholoog van de moeder, mevrouw [naam 3] , en de regiebehandelaar van de moeder, mevrouw [naam 4] , hebben aangegeven dat zowel binnen het diagnostiek traject als binnen het behandeltraject wordt gezien dat er bij de moeder sprake is van veel trauma gerelateerde klachten. De moeder ervaart veel negatieve emoties, angst, als gevolg van het verloop van haar relatie met de vader.
Daarnaast heeft de moeder desgevraagd op de zitting aangegeven dat zij al informatie heeft ingewonnen bij de kinderpsycholoog voor het moment dat [minderjarige] naar zijn vader zal vragen. De moeder heeft aangegeven dat zij dan wel zal vertellen wie zijn vader is. Ook is zij bereid om de man informatie te verstrekken over [minderjarige] , ook al zal dat via een derde persoon gaan.
Het voorgaande in samenhang bezien, maakt dat de rechtbank geen belemmering ziet voor de erkenning van [minderjarige] door de vader. Dat de moeder trauma gerelateerde klachten ervaart, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat dat de erkenning van [minderjarige] door de vader in de weg staat. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat hij weet van wie hij afstamt en dat dit ook op zijn geboorteakte wordt aangegeven.
Het belang van [minderjarige] om te weten van wie hij afstamt weegt in dit geval zwaarder dan het belang van de moeder bij niet-erkenning. De erkenning is, vanuit de geschiedenis van partijen, niet gewenst door de moeder, maar de rechtbank is van oordeel dat erkenning van [minderjarige] door de vader niet zodanig ontregelend is voor de verhouding van de moeder met [minderjarige] , dat de moeder in een dusdanig onevenwichtige psychische toestand zou komen te verkeren dat zij daardoor niet in staat zou zijn [minderjarige] een stabiel opvoedingsklimaat te bieden. Het rechtens erkennen van de familierechtelijke band tussen [minderjarige] en de vader betekent bovendien niet dat er sprake moet zijn van (rechtstreeks) contact met de vader. Zoals hierna zal blijken, heeft de vader het verzoek tot gezamenlijk gezag ingetrokken, zal de rechtbank het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling voor de periode van één jaar aanhouden en hoeft er bij de informatieregeling ook geen sprake te zijn van direct contact.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het verzoek van de vader tot vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] zal toewijzen.
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [minderjarige] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
Gezag De vader heeft op de zitting zijn verzoek tot gezamenlijk gezag ingetrokken. De rechtbank hoeft hier niet meer op te beslissen.
Omgang Op grond van artikel 1:377a BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts indien:
De vader acht het in het belang van [minderjarige] dat vaste afspraken over het contact met zijn zoon worden gemaakt. De moeder miskent volledig het belang van [minderjarige] om zijn vader te leren kennen. Alle bezwaren die de moeder heeft tegen contact tussen de vader en zijn zoon liggen in het verleden en in de relationele sfeer. Die relatie was vanwege de onderlinge dynamiek heftig.
Volgens de moeder is omgang met de vader strijdig met de belangen van [minderjarige] . Als gevolg van het partnergeweld is veel angst ontstaan bij de moeder, wat [minderjarige] (onbewust) ook meekrijgt. In de eerste periode van zijn leven heeft [minderjarige] al veel meegemaakt. Telkens nadat de vader op bezoek was geweest, was [minderjarige] ontroostbaar. Hij voelde de energie en spanning van de vader. In een gelukkige en onbezorgde wereld van [minderjarige] heeft de vader geen plek. De moeder mist in het raadsonderzoek de zorgvuldigheid, volledigheid en objectiviteit.
De Raad maakt zich zorgen over de sterke mening die de moeder heeft dat [minderjarige] zijn vader niet nodig heeft in zijn leven en over op welke manier [minderjarige] evenwichtig kan opgroeien als de moeder dit blijft vasthouden en de vader blijft weren uit het leven van [minderjarige] . Volgens de Raad moet er een opbouwregeling komen waarbij [minderjarige] zijn vader stapsgewijs kan gaan leren kennen. De moeder zal een manier moeten vinden om het verloop van de relatie te verwerken, want de vader zal altijd de vader van [minderjarige] blijven en de moeder moet zich gaan leren verhouden tot de vader. De Raad ziet geen aanleiding om aan te nemen dat [minderjarige] niet veilig zou zijn bij de vader. De Raad adviseert de zaak aan te houden voor negen maanden om de ouders de gelegenheid te geven in de tussenliggende periode hulpverlening in te roepen.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank ziet zich voor een keuze tussen twee kwaden gesteld. Of de rechtbank zal nog geen omgangsregeling bepalen en de zaak aanhouden ten behoeve van hulpverlening voor de moeder en/of de vader, waarbij het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] wordt uitgesteld, wat mogelijk gevolgen kan hebben voor de hechting tussen de vader en [minderjarige] . Of de rechtbank zal wel al een opbouwende omgangsregeling bepalen, met het risico dat de moeder dat niet kan dragen en niet aan haar traumaherstel kan werken, waardoor haar trauma gerelateerde klachten niet verminderen en waardoor zij niet voldoende emotioneel beschikbaar kan zijn voor [minderjarige] .
De rechtbank verwijst naar de eerder genoemde verklaringen van de psycholoog van de moeder en de regiebehandelaar van de moeder waaruit blijkt dat bij de moeder sprake is van veel trauma gerelateerde klachten. De moeder ervaart veel negatieve emoties en angst, volgens haar als gevolg van het verloop van haar relatie met de vader. Daarnaast overweegt de rechtbank ook dat de vader is veroordeeld voor mishandeling van de moeder één dag na de zware bevalling van de geboorte van [minderjarige] , weliswaar zonder oplegging van straf, maar duidelijk is dat de man wel strafbaar heeft gehandeld richting de moeder. Wellicht heeft de vader zijn eigen kracht niet gemerkt toen hij de moeder vastpakte, maar zij hield hier wel blauwe pekken aan over op haar bovenarm in de vorm van een afdruk van vingers. De rechtbank heeft ook gemerkt hoe de moeder op de zitting emotioneel reageerde als het over de relatie tussen partijen ging.
Verder overweegt de rechtbank dat uit het raadsrapport van 24 april 2025 blijkt dat de psycholoog van de moeder, mevrouw [naam 3] , en de regiebehandelaar van de moeder, mevrouw [naam 4] , hebben aangegeven dat*“het op een bepaald moment nodig is om naar de toekomst te gaan kijken en de nare herinneringen uit het verleden los te kunnen koppelen van de situatie waarin de moeder nu verkeert met de vader betreffende de relatie die hij wil met [minderjarige] . Op het moment dat de moeder het gevoel heeft dat zij in het hier en nu veilig is, kan deze stap gemaakt gaan worden.”*
De rechtbank zal bepalen dat het verzoek tot omgang voor de periode van één jaar zal worden aangehouden, zodat de moeder de tijd en de ruimte krijgt om te werken aan haar herstel, waarbij zij kan gaan starten met een EMDR-traject. Volgens de moeder wordt haar trauma iedere keer getriggerd ,omdat deze rechtszaak ‘boven haar hoofd hangt’. Daarom acht de rechtbank een aanhouding van een (ruime) periode van één jaar van belang, zodat de moeder in rust therapie kan volgen en aan haar herstel kan werken. De rechtbank verwacht van de moeder dat zij dit gaat doen.
Uiteindelijk is het naar het oordeel van de rechtbank wel in het belang van [minderjarige] om zijn vader te leren kennen. De moeder moet dat op termijn kunnen ondersteunen. De rechtbank maakt zich zorgen dat het trauma anders op [minderjarige] kan worden overgegeven.
Dat betekent dat de Raad – behoudens het onderzoek in het kader van de op de zitting uitgesproken voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] – op dit moment niet verder moet gaan met aanvullend onderzoek met betrekking tot de omgang. Anders loopt de traumabehandeling van de moeder mogelijk spaak. Over een jaar kan de Raad mogelijk weer kijken wat de stand van zaken is. De raadsvertegenwoordiger heeft op de zitting aangegeven dat zij wenst dat de rechtbank aanvullende vragen formuleert voor een eventueel aanvullend onderzoek. In dat kader geeft de rechtbank mee dat als over een jaar blijkt dat de traumabehandeling van de moeder is afgerond, maar er om een of andere reden geen omgang kan zijn, de Raad dient te onderzoeken wat er voor nodig zou zijn dat er wel omgang kan zijn tussen de vader en [minderjarige] .
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het verzoek ten aanzien van de omgang zal aanhouden voor de periode van één jaar tot na te melden pro forma datum.
Informatieregeling De man heeft sinds mei 2024 geen contact meer gehad met [minderjarige] . De man heeft gelet op het advies en de proceshouding van de moeder geen verwachting dat op korte termijn gekomen zal worden tot herstel van het contact tussen hem en zijn zoon. Daarom doet de man het aanvullende verzoek tot een informatieregeling.
De moeder heeft op de zitting aangegeven dat zij wel eens in de vier maanden informatie wil verstrekken maar dat zij de verzochte maandelijkse regeling te veel vindt.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat er een informatieregeling wordt vastgesteld waarbij er frequent informatie wordt verstrekt aan de vader door de moeder. Het komende jaar is de informatie van de moeder namelijk het enige wat de vader met betrekking tot [minderjarige] heeft. De informatieregeling moet aan de andere kant ook weer niet een te hoge frequentie hebben, omdat dit spaak kan lopen met de traumabehandeling van de moeder. Daarom zal de rechtbank een informatieregeling vastleggen waarbij de moeder eens per twee maanden, voor de eerste van de maand, de vader per e-mail informeert over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige] , waarbij informatie wordt verstrekt over zijn ontwikkeling, zoals over zijn gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik en overige ontwikkelingen/activiteiten, met twee goed gelijkende en recente foto’s van [minderjarige] bijgevoegd. De ingangsdatum van deze informatieregeling wordt bepaald op 1 oktober 2025. Als de moeder geen direct contact wil met de vader in het kader van de informatieregeling, geeft de rechtbank partijen mee dat dit eventueel ook via de advocaten zou kunnen lopen of dat de jeugdbeschermer in het kader van de (voorlopige) ondertoezichtstelling daarin een ondersteunende rol kan spelen, of een andere derde.
De rechtbank zal de door de vader verzochte dwangsom in het kader van de informatieregeling niet opleggen. De rechtbank verwacht wel dat de moeder uitvoering zal geven aan deze regeling, ook omdat zij op de zitting heeft aangegeven dat zij wel informatie wil verstrekken aan de vader. De rechtbank wil discussie over dwangsommen voorkomen en bovendien acht de rechtbank een dwangsom te dreigend voor de moeder, wat de trauma behandeling in de weg zou kunnen zitten.
De rechtbank zal bovengenoemde informatieregeling vastleggen en het meer of anders verzochte op dit punt afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
verleent de man, [de vader/de man] , geboren op [geboortedatum 2] 1990 te [geboorteplaats 2] , toestemming, die de toestemming van de moeder, [de moeder] , geboren op [geboortedatum 3] 1988 te [geboorteplaats 1] , vervangt, tot erkenning van de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum 1] 2024 te [geboorteplaats 1] ;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
stelt een informatieregeling vast waarbij de moeder eens per twee maanden op de eerste van de maand, met ingang van 1 oktober 2025, per e-mail de vader informeert over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige] , waarbij informatie wordt verstrekt over zijn ontwikkeling, zoals over zijn gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik en overige ontwikkelingen/activiteiten, met twee goed gelijkende en recente foto’s van [minderjarige] bijgevoegd, en wijst het meer of anders verzochte op dit punt af;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang aan tot 1 september 2026 pro forma.