ECLI:NL:RBDHA:2025:16835 - Rechtbank Den Haag - 10 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16789
[eiser] , v-nummer: [v-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Erdal).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht en tegen de hem opgelegde ongewenstverklaring.
1.1. Verweerder heeft met het besluit van 30 november 2023 het verblijfsrecht van eiser op grond van het Unierecht beëindigd en hem ongewenst verklaard. Met het bestreden besluit van 3 april 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het eerdere besluit gebleven.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
- Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995, heeft de Poolse nationaliteit en is daarmee Unieburger. Hij verblijft sinds 2015 in Nederland. Verweerder heeft zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht beëindigd en hem ongewenst verklaard, omdat hij 16 keer is veroordeeld voor (winkel)diefstal en op 30 november 2021 is veroordeeld door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag tot een ISD-maatregel
[1] van twee jaar. Eisers gedrag vormt volgens verweerder een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving.
Wat vindt eiser in beroep?
- Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot beëindiging van zijn rechtmatig verblijf en tot ongewenstverklaring. Verweerder stelt namelijk ten onrechte dat sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving. Verweerder baseert deze dreiging op een vonnis uit 2021, maar heeft sinds die veroordeling twee jaar gewacht met het opleggen van de ongewenstverklaring (in 2023), waardoor niet is in te zien dat sprake is van een actuele bedreiging. Bovendien was ten tijde van het bestreden besluit al bijna drie en half jaar voorbijgegaan sinds de veroordeling. Ten slotte heeft verweerder onvoldoende betrokken dat eiser tijdens de uitvoering van de ISD-maatregel een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij in de 16 maanden dat hij vrij is, niet is gerecidiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
-
De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiser zich richt tegen zowel de beëindiging van zijn verblijfsrecht als tegen de ongewenstverklaring. Een vreemdeling kan geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt.
[2] Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht geen belang heeft zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Het beroep tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht is dan ook slechts ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de hem opgelegde ongewenstverklaring niet langer van kracht is. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht. -
Uit artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 volgt dat verweerder het rechtmatig verblijf (ook van een Unieburger) kan beëindigen om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Uit het beleid van verweerder volgt dat onder bepaalde omstandigheden veelvuldig gepleegde lichte feiten een bedreiging voor de openbare orde vormen, terwijl elk strafbaar feit op zichzelf geen voldoende ernstige bedreiging vormt. Het rechtmatig verblijf van een vreemdeling kan in dat geval ook worden beëindigd op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten. Er wordt in dat geval rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving.
[3] -
De rechtbank overweegt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving. Verweerder heeft in de besluitvorming rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de door eiser veroorzaakte schade. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser sinds 2018 veelvuldig is veroordeeld voor strafbare feiten, waarbij in totaal meer dan 10 maanden gevangenisstraf is opgelegd. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat hem in 2021 een ISD-maatregel van twee jaar is opgelegd, juist vanwege het herhaaldelijk plegen van misdrijven. De impact die de strafbare feiten op de slachtoffers hebben gehad, heeft verweerder daar ook bij mogen betrekken.
6.1. Gelet op het grote aantal misdrijven en de aard van de opgelegde straffen, heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser een actuele bedreiging vormt. Verweerder heeft eiser, vlak nadat hem de ISD-maatregel was opgelegd, het voornemen tot beëindiging van zijn verblijfsrecht en ongewenstverklaring medegedeeld.
6.2. Daarnaast heeft verweerder kunnen concluderen dat niet is gebleken dat eiser een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt. Eiser heeft gesteld dat hij geen actuele bedreiging meer vormt omdat hij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt met het doorlopen van de ISD-maatregel, zoals ook blijkt uit het feit dat hij sinds zijn vrijstelling niet opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. Uit vaste jurisprudentie volgt dat als de vreemdeling geen negatief gedrag heeft vertoond in de penitentiaire inrichting dit niet betekent dat het in de vrije maatschappij ook zo zal zijn.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep tegen de ongewenstverklaring is ongegrond.
-
Het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van het Unierecht is niet-ontvankelijk.
-
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ten aanzien van de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van het Unierecht niet-ontvankelijk;
-
verklaart het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Inrichting voor stelselmatige daders.
Artikel 67, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000.
Zie paragraaf B10/2.8.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Op 18 februari 2022.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4591.