Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16820 - Proceskostenveroordeling na intrekking voorlopige voorziening wegens tegemoetkoming bestuursorgaan - 11 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1682011 september 2025

Essentie

De voorzieningenrechter oordeelt dat een bestuursorgaan de proceskosten moet vergoeden als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan het verzoek is tegemoetgekomen. Het intrekken van het bestreden besluit geldt als een tegemoetkoming, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn.

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.9512

[naam] , V-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),

en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten.

1.1. Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken omdat de minister op 28 februari 2025 het bestreden besluit heeft ingetrokken. Verzoeker heeft hierbij eveneens verzocht om de minister in de proceskosten te veroordelen.

1.2. De voorzieningenrechter heeft de minister op 1 maart 2025 en op 2 september 2025 in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. De minister heeft hierop niet gereageerd.

1.3. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.[1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.

Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?

  1. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.[2]

3.1. In een voorlopige voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.[3]

Is de minister aan het verzoek tegemoetgekomen? 4. De minister is met het besluit van 28 februari 2025 - waarbij het terugkeerbesluit van 12 november 2025 is opgeheven - aan verzoeker tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen.[4] Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen.[5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.

4.1. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de minister aan het verzoek van verzoeker is tegemoetgekomen. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om de minister in de proceskosten te veroordelen toe.

Welke kosten dient de minister te vergoeden? 5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die de minister moet vergoeden € 907,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

  1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan verzoeker.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.

Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.

Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.

Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.


Voetnoten

Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.

Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.

Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.

Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.