ECLI:NL:RBDHA:2025:16683 - Rechtbank Den Haag - 8 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/057328-24 (ontneming)
Datum uitspraak: 8 september 2025
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers op de terechtzitting heeft ingenomen en van wat door de raadsman van de veroordeelde mr. M. de Reus op de terechtzitting naar voren is gebracht.
2 De inhoud van de vordering
De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 95.225,97 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van dat bedrag.
3 De grondslag voor ontneming
De veroordeelde is op 8 september 2025 door deze rechtbank voor zover van belang, veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze bewezen verklaarde strafbare feiten. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens een strafbaar feit als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
4 De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
4.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich bij de berekening gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 24 oktober 2024. De conclusie van dit ontnemingsrapport luidt dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel in totaal € 95.225,97 bedraagt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de post van contante uitgaven lachgas in mindering moet worden gebracht op de vordering, omdat anders het risico van dubbeltelling bestaat. Het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden geschat op een bedrag van € 88.385,97.
4.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden geschat, omdat de uitgangspunten voor de berekening niet juist zijn. De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat bij de berekening moet worden uitgegaan van de inkomsten via de Tikkies en contant. Het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt dan – mede gelet op de inkoop- en verkoopprijs van lachgas – maximaal € 27.449,75. Subsidiair stelt de verdediging voor om de vordering van de officier van justitie te volgen, maar van het bedrag van € 88.385,97 ook nog het in het ontnemingsrapport genoemde, kennelijk legale inkomen van 2023 á € 12.060,- af te trekken.
4.3. Bewijsmiddelen
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen.
1. De gebruikte bewijsvoering in het vandaag gewezen vonnis van deze rechtbank in de strafzaak tegen de veroordeelde. Deze bewijsvoering neemt de rechtbank hier over en is (voor de leesbaarheid) als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak;
2. Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 24 oktober 2024, met bijlagen;
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 augustus 2024, pagina 164-169 van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.4. Oordeel van de rechtbank Voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde is onderzoek gedaan in de periode van 1 januari 2023 tot en met 12 maart 2024 (hierna: de onderzoeksperiode). Bij de schatting zijn de legale inkomsten van de veroordeelde in de onderzoeksperiode in mindering gebracht op het bedrag dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode feitelijk heeft uitgegeven.
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is in het rapport uitgegaan van een uitgebreide kasopstelling, waarin de geldstromen inzichtelijk zijn gemaakt. De rechtbank zal ten behoeve van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hand van deze kasopstelling en – indien nodig – andere bewijsmiddelen het beginsaldo, de legale inkomsten, het eindsaldo en de werkelijk uitgaven vaststellen.
Beginsaldo contant en giraal geld Volgens het rapport had de veroordeelde op 1 januari 2023 een beginsaldo van € 351,94.
Legale inkomsten In het rapport is vermeld uit welke bronnen de veroordeelde legale contante inkomsten heeft ontvangen. Op grond van het rapport kan worden vastgesteld dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode een totaalbedrag van € 34.942,11 aan legale inkomsten heeft ontvangen. Dit bedrag bestaat uit ontvangen bedragen op zijn rekeningen en omzet van het eerste kwartaal van 2024. De rechtbank zal het opgegeven verzamelinkomen over 2023 bij de Belastingdienst van € 12.060,- eveneens als legale inkomst aanmerken. De rechtbank gaat daarom uit van een totaalbedrag van € 47.002,11 aan legale inkomsten in de onderzoeksperiode.
Eindsaldo contact en giraal geld Tijdens de doorzoeking is € 180,- contant geld aangetroffen in de kamer van de veroordeelde. Het eindsaldo giraal geld bedroeg € 798,31. Op grond hiervan komt de rechtbank uit op een bedrag van € 978,31 voor de post eindsaldo contant en giraal geld.
Werkelijke girale en contante uitgaven In het rapport worden de totale feitelijke uitgaven vastgesteld op € 129.541,71. Dit bedrag bestaat uit € 106.124,21 aan girale betalingen, € 16.577,50 aan contante betalingen voor de aankoop van voertuigen en € 6.840,- aan contante uitgaven voor de inkoop van lachgas. De rechtbank zal de post contante uitgaven voor lachgas buiten beschouwing laten, omdat dit lachgas mogelijk is betaald van contant geld dat van de rekeningen is gehaald. Nu deze contante opnames al in de berekening zijn opgenomen onder de post girale betalingen, bestaat het risico op een dubbeltelling. De rechtbank gaat daarom uit van een bedrag van € 122.701,71 aan feitelijke uitgaven.
Uitkomst uitgebreide kasopstelling Samengevat luidt de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
Beginsaldo contant en giraal geld € 351,94 +/+ Legale contante ontvangsten € 47.002,11 -/- Eindsaldo contant en giraal geld € 978,31 Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 46.357,74 -/- Feitelijke uitgaven € 122.701,71 Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) € - 76.325,97
4.5. Conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 76.325,97.
5 De vaststelling van de betalingsverplichting
5.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op hetzelfde bedrag als het door de officier van justitie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, namelijk € 88.385,97.
5.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de betalingsverplichting.
5.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheden zijn die moeten leiden tot vaststelling van de betalingsverplichting op een lager bedrag dan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
5.4. Conclusie vaststelling betalingsverplichting
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 76.325,97.
6 Het toepasselijke wetsartikel
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.
7 De beslissing
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 76.325,97;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 76.325,97 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Aaron, voorzitter, mr. W.R. van Hattum, rechter, mr. E.R.F. van Engelen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.R. Berendsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2025.