Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16640 - Rechtbank Den Haag - 9 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:166409 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 24/17405 (beroep) en AWB 24/17407 (voorlopige voorziening).

[eiseres] , eiseres en verzoekster: hierna eiseres

V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. C. Nieuwesteeg)

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

Inleiding

  1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning regulier. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat door eiseres is ingediend.

1.1 Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 februari 2024 (primaire besluit) afgewezen.

1.2 Met het bestreden besluit van 24 oktober 2024 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

1.3 Eiseres heeft bij de rechtbank beroep (AWB 24/17405) ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (AWB 24/17407) te treffen.

1.4 Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5 De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, referent en zijn echtgenote, de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door mr. A. van Rosmalen en de gemachtigde van verweerder. Ook was F.J. Klunder als tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

  1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Zij is in 2022 naar Nederland gekomen op basis van een verblijfsvergunning ‘zoeken naar en verrichten van arbeid’, die geldig was tot 16 november 2023. Gedurende dit verblijf heeft eiseres dhr. [referent] (referent) leren kennen. Hij heeft de Nederlandse nationaliteit.

2.1 Eiseres wil graag in Nederland blijven in verband met haar relatie met referent en heeft met dat doel een verblijfsvergunning aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit afgewezen, met de volgende vier redenen:

Na bezwaar heeft verweerder reden 1 (geen exclusieve relatie) bij het bestreden besluit laten vallen. De overige redenen voor de afwijzing heeft verweerder gehandhaafd.

Wat zijn de standpunten van partijen in beroep?

  1. Ter beoordeling ligt voor of verweerder reden 2, 3 en 4 aan eiseres mocht tegenwerpen als onderbouwing van de afwijzing. Eiseres heeft naar voren gebracht dat reden 2 (ongehuwdheid) en reden 3 (samenwoning) in het licht van rechtspraak[1] van de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter niet mochten worden tegengeworpen. Ten aanzien van reden 4 voert eiseres aan dat wel degelijk sprake is van een duurzame relatie. Ter onderbouwing hiervan heeft zij onder meer afschriften van berichten tussen haar en referent in WhatsApp ingebracht. Ook heeft zij foto’s van haar met referent (en anderen) overgelegd.

  2. Verweerder heeft in het verweerschrift en op de zitting gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden van eiseres en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

  1. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een duurzame relatie tussen haar en referent en verklaart het beroep om die reden ongegrond. Omdat duurzaamheid van de relatie één van de cumulatieve voorwaarden is voor de gevraagde verblijfsvergunning bij partner, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijk oordeel over de andere tegenwerpingen.

  2. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Heeft verweerder het duurzaamheidsvereiste aan zijn afwijzende besluit ten grondslag gelegd?

  1. Eiseres heeft op zitting naar voren gebracht dat er in het bestreden besluit helemaal niets staat over het duurzaamheidsvereiste en dat dit daarom niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. In het primaire besluit (bovenaan p. 3) staat wel degelijk dat er naar het oordeel van verweerder geen sprake is van een duurzame relatie. In het bestreden besluit staat hierover niets, maar dat komt omdat hierover in de gronden van bezwaar niets is opgenomen.

Moest verweerder rekening houden met bewijsstukken die zien op de invulling van de relatie van ná het bestreden besluit?

  1. Op zitting is gediscussieerd over de vraag naar welk moment moet worden gekeken voor de stand van (in dit geval) de feiten. Daarbij is ook gesproken over de “ex-tunc-toetsing” die in procedures als deze gebruikelijk is. “Ex tunc” betekent dat naar de feiten “van toen” moet worden gekeken, meer in het bijzonder naar de feiten zoals die zich voordeden ten tijde van het bestreden besluit. [2] De hoofdregel is dat partijen gedurende een procedure nieuwe bewijsmiddelen mogen indienen. Dat geldt voor de bezwaar- en de beroepsfase. Van strijd met de ex tunc-toetsing is geen sprake, zolang de feiten, waarop het bewijsstuk ziet, zich ook al voordeden op het moment van het nemen van het besluit op bezwaar.[3] De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit geen rekening kan worden gehouden met (stukken ter onderbouwing van) feiten die zich pas na de datum van het bestreden besluit hebben voorgedaan. Met die feiten kon verweerder in zijn besluit immers geen rekening houden. Dit betekent dat de rechtbank in haar beoordeling geen rekening houdt met de stelling dat eiseres sinds februari 2025 een deel van de week in de woning van referent verblijft en daarbij ook zorg draagt voor zijn zoon.

Mocht verweerder op basis van de relevante stukken oordelen dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een duurzame relatie?

  1. Eén van de voorwaarden voor een verblijfsvergunning zoals hier aan de orde is dat sprake is van een duurzame relatie als bedoeld in artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Van een duurzame relatie is sprake als de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. In Informatiebericht 2023/36 staat dat het voeren van een gezamenlijke huishouding een belangrijke aanwijzing is dat sprake is van een duurzame relatie, maar dat het niet valt uit te sluiten dat een relatie ook een duurzaam karakter kan hebben zonder samenwoning en het voeren van een gezamenlijke huishouding.

8.1 Eiseres heeft aangegeven dat zij op 14 juni 2023 kennis heeft gemaakt met referent. Op 15 november 2023 heeft zij de onderhavige aanvraag ingediend. Uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat eiseres en referent sinds hun kennismaking contact met elkaar hebben en dat zij veel dingen met elkaar ondernemen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat dit niet voldoende is om aan te nemen dat hun relatie gelijk valt te stellen met een huwelijk. Daarbij mocht verweerder betrekken dat hun relatie ten tijde van het bestreden besluit nog relatief pril was. Ook heeft verweerder er op zitting terecht op gewezen dat ten tijde van het bestreden besluit van samenwoning geen sprake was en dat niet is gebleken dat er op dat moment sprake was van enige financiële verbondenheid of juridische verwevenheid.

8.2 De rechtbank begrijpt uit de op zitting gegeven toelichting dat het voor eiseres en referent belangrijk is dat eiseres in Nederland kan blijven en dat zij hun relatie graag wensen voort te zetten. Op basis van de regels – waaraan verweerder zich moet houden en waaraan de rechtbank heeft te toetsen – hoefde dit verweerder echter geen reden te geven om een vergunning te verlenen.

Had verweerder eiseres moeten horen voordat hij tot zijn beslissing kwam?

  1. Eiseres heeft op zitting aangegeven dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord naar aanleiding van het door haar ingediende bezwaarschrift. De hoogste algemene bestuursrechter heeft geoordeeld dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord. Dat uitgangspunt geldt vooral in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.[4] Bij de beoordeling van het houden van een hoorzitting is relevant wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd. In dit geval hoefde verweerder, gelet op de motivering van het primaire besluit, de bezwaargronden van eiseres en alle overige in bezwaar beschikbare informatie, geen reden te zien om een hoorzitting te houden.

  2. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen.

  2. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit[5].

  3. Voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling dan wel vergoeding van het griffierecht bestaat in dit geval geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De verzenddatum van deze uitspraak staat in de stempel hierboven.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Eiseres wijst op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2550 (over ongehuwdheid) en de uitspraak van 10 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4132 (over samenwonen).

Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2996, r.o. 3.1.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379, onder 2.2 en de uitspraak van 9 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1545, ov. 2.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 t/m 5.3, en meer recent de uitspraak van 16 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1641, onder 7.1.

Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).


Voetnoten

Eiseres wijst op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2550 (over ongehuwdheid) en de uitspraak van 10 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4132 (over samenwonen).

Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2996, r.o. 3.1.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379, onder 2.2 en de uitspraak van 9 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1545, ov. 2.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 t/m 5.3, en meer recent de uitspraak van 16 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1641, onder 7.1.

Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).