ECLI:NL:RBDHA:2025:16621 - Rechtbank Den Haag - 11 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3857
(gemachtigde: Y.M. Venderbos),
en
(gemachtigde: W. Snijders).
- Deze uitspraak gaat over de vaststelling door het CAK van de eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser is het niet eens met de berekening. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
Procesverloop
- Met het bestreden besluit van 27 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het CAK bij de berekening van de eigen bijdrage gebleven.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CAK heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, [naam 1] (boekhouder van eiser) en de gemachtigde van het CAK.
Wat aan de procedure vooraf ging
- Eiser, geboren in 1961, had in 2021 een (fiscaal) partner, [naam 2] , geboren in 1963. Eiser heeft van 1 februari 2023 tot 10 mei 2023 zorg ontvangen vanuit de Wlz in de vorm van een modulair pakket thuis (mpt). Vanaf 11 mei 2023 verblijft eiser in een Wlz-instelling. Op grond van de Wlz en het Besluit langdurige zorg (Blz) is eiser voor de Wlz-zorg een eigen bijdrage verschuldigd.
3.1. Bij besluit van 28 februari 2023 heeft het CAK de hoogte van de door eiser te betalen (lage) eigen bijdrage voor de zorg in de vorm van een mpt vanaf 1 februari 2023 vastgesteld op € 130,76 per maand. Door middel van een factuur van 28 februari 2023 heeft het CAK een bedrag van € 130,76 in rekening gebracht voor de Wlz-zorg in de maand februari 2023. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
3.2. Bij factuur van 21 maart 2023 heeft het CAK een bedrag van € 130,76 in rekening gebracht voor de WLZ-zorg in de maand maart 2023. Ook hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
3.3. Met een besluit van 7 juli 2023 heeft het CAK de (lage) eigen bijdrage over de periode van 11 mei 2023 tot 11 september 2023 voor het verblijf in een Wlz-instelling vastgesteld op € 344,55 per maand. Hieraan heeft het CAK ten grondslag gelegd dat het vermogen van eiser in het peiljaar 2021 € 147.660,- bedraagt. Tegen dit besluit heeft eiser eveneens bezwaar gemaakt.
3.4. Bij het bestreden besluit heeft het CAK het bezwaar van eiser, voor zover gericht tegen de vaststelling van de eigen bijdrage over de maanden februari en maart 2023 en vanaf 11 mei 2023, niet-ontvankelijk verklaard. Ook het bezwaar tegen de facturen van februari en maart 2023 heeft het CAK niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft het CAK het bezwaar van eiser tegen de factuur van 21 maart 2023 en het vervangende besluit van 7 juli 2023 inzake de eigen bijdrage, ongegrond verklaard. Het CAK stelt volgens artikel 3.3.1.3, vierde lid, van het Besluit langdurige zorg (Blz) verplicht te zijn om bij de berekening van de eigen bijdrage uit te gaan van de authentieke inkomensgegevens die zij ontvangen van de Belastingdienst en die afkomstig zijn uit de Basisregistratie Inkomen (BRI). Voor het peiljaar (twee jaar voorafgaand aan het zorgjaar) 2021 is het vermogen € 147.660,- volgens de BRI.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de eigen bijdrage over de maand februari 2023 niet afhankelijk was van het vermogen. Deze bijdrage is uiteindelijk, zo blijkt uit de correctiefactuur van 22 augustus 2023, verlaagd naar een bedrag van € 26,- en is niet meer in geschil.
-
Gelet op het bestreden besluit en op hetgeen door eiser is aangevoerd gaat het geschil over de vraag of het CAK de eigen bijdrage in de periode van 1 maart 2023 tot en met 11 september 2023 juist heeft vastgesteld. Het CAK heeft voor de maanden maart en april 2023 de (lage) eigen bijdrage vastgesteld op € 130,76 per maand voor de Wlz-zorg thuis. Voor de periode van 11 mei 2023 tot 11 september 2023 heeft het CAK de (lage) eigen bijdrage vastgesteld op € 344,55 per maand voor verblijf in een Wlz-instelling. De eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen en het vermogen van de betrokkene.
-
Blijkens de gedingstukken heeft het CAK bij brief van 1 september 2023 aan eiser meegedeeld dat de eigen bijdrage vanaf 11 september 2023 € 1.614,97 per maand bedraagt. Eiser heeft daartegen geen bezwaarschrift ingediend. De rechtbank kan daarom in deze uitspraak geen oordeel geven over de (hoge) eigen bijdrage voor verblijf in een Wlz-instelling die aan eiser over de periode van 11 september 2023 tot en met 31 december 2023 is opgelegd. Dit valt immers buiten de inhoud van het bestreden besluit van 27 maart 2024 en daarmee buiten het aan de rechtbank voorgelegde geschil.
-
Het primaire betoog van eiser komt erop neer dat het CAK ten onrechte is uitgegaan van een vermogen van € 147.660,- (peiljaar 2021) voor de berekening van de eigen bijdrage voor de Wlz zorg in de periode van 1 maart tot 11 september van het zorgjaar 2023. Volgens eiser dient dit vermogen te worden verminderd met het (aan)deel dat toebehoort aan de toenmalige fiscale partner. Dit betoog slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
-
Niet in geschil is dat het CAK met het bestreden besluit de eigen bijdrage heeft vastgesteld in overeenstemming met de in het Blz en de Regeling langdurige zorg (Rlz) neergelegde regels over de berekening van de eigen bijdrage. Volgens die regels wordt (kort gezegd) 4% van het vermogen (na aftrek van de vrijstelling van € 31.340,- en van de korting vanwege de niet-pensioengerechtigde leeftijd van € 10.710,-) meegenomen bij de berekening van het bijdrageplichtig inkomen. Eiser heeft de door het CAK gehanteerde inkomens- en vermogensgegevens (peiljaar 2021) voor de berekening van de eigen bijdrage in 2023, welke gegevens afkomstig zijn van de Belastingdienst, niet betwist.
-
Het is vaste rechtspraak dat de regels van het Blz en de Rlz over de heffing en berekening van de eigen bijdrage dwingendrechtelijk van aard zijn en limitatief gesteld.
[1] De bepalingen van het Blz en de Rlz bieden het CAK geen ruimte om af te wijken van de gegevens van de Belastingdienst en het bijdrageplichtig inkomen op een andere manier te bepalen. De regels bevatten geen hardheidsclausule en bieden geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Het betoog van eiser dat het CAK had moeten uitgaan van slechts de helft van het vermogen van € 147.660,- omdat de andere helft van het vermogen in werkelijkheid toebehoorde aan zijn toenmalige fiscale partner, kan daarom niet slagen. Ook het betoog dat het CAK twee maal het vrijgestelde bedrag van € 31.340,- van het vermogen van € 147.660,- had moeten aftrekken, slaagt niet. De van toepassing zijnde regels van het Blz en het Rlz bieden daarvoor geen ruimte. -
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat toepassing van het wettelijk voorschrift voor eiser zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het vermogen slechts in beperkte mate meetelt bij de berekening van het bijdrageplichtig inkomen en daarmee van de eigen bijdrage. Van de kant van eiser is niet gesteld dat sprake is geweest van financiële problemen die maakten dat hij de eigen bijdrage voor de periode van 1 maart 2023 tot 11 september 2023 niet heeft kunnen betalen.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3519 en meer recent de uitspraak van 28 maart 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:477.