Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.41249

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),

en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In het besluit van 26 augustus 2025 heeft de minister de opvolgende (vijfde) aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.

1.1. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek strekt ertoe dat verzoeker niet wordt uitgezet totdat op het beroep is beslist. Daarnaast verzoekt verzoeker om opvang en bijbehorende verstrekkingen.

1.2. De minister heeft een verweerschrift ingediend.

2. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting[1].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter als onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

5. Vervolgens moet de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel vellen over de vraag of het beroep, waarop dit verzoek om een voorlopige voorziening betrekking heeft, een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

5.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening. Het belang van verzoeker is er immers in gelegen weer toegang te verkrijgen tot de hem geboden verstrekkingen, waaronder de opvang door het COa.

6.  Verzoeker betoogt dat het bestreden besluit van 26 augustus 2025 niet op deugdelijke wijze bekend is gemaakt aan verzoeker of zijn gemachtigde conform artikel 3:41 van de Awb en paragraaf C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Het bestreden besluit was namelijk niet tijdig beschikbaar in het advocatenportaal en/of niet aan verzoeker persoonlijk uitgereikt. Terwijl de gemachtigde geen kennis had van het bestreden besluit, werd verzoeker uit de opvanglocatie gezet. Verzoeker werd feitelijk de toegang tot een rechtsmiddel ontnomen en de gemachtigde werd gedwongen bezwaar te maken tegen een feitelijke handeling om verlies van opvang te voorkomen. Dit is echter niet gelukt en daardoor is verzoeker op straat terecht gekomen. Hierdoor is geen sprake geweest van een eerlijke procedure. Verder voert verzoeker aan dat zijn asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Ten eerste had uitstel moeten worden verleend voor het compleet maken van de asielaanvraag. Daar heeft de gemachtigde van verzoeker om verzocht. Ten tweede heeft verzoeker wel degelijk nieuwe elementen en bevindingen naar voren heeft gebracht, zoals de recente escalatie van cult-gerelateerd geweld in Nigeria en de concrete dreiging die hij persoonlijk loopt. Verzoeker kan zich niet voorstellen dat de minister niet het volledige M35-O formulier heeft ontvangen. Op 3 september 2025 heeft verzoeker het M35-O formulier (opnieuw) verstuurd met de begeleidende brief, waarbij hij heeft aangegeven dat het formulier wel volledig is ingevuld. Dit kan dus niet aan verzoeker worden tegengeworpen.

6.1. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat het bestreden besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt. Op grond van artikel 3:41 van de Awb geschiedt bekendmaking van het besluit door toezending of uitreiking daarvan door het bestuursorgaan aan de belanghebbenden. Uit artikel 2:1 van de Awb volgt dat juiste bekendmaking ook kan geschieden door het toesturen van het besluit naar enkel de gemachtigde. De gemachtigde van verzoeker was al betrokken bij de opvolgende asielaanvraag van verzoeker; hij staat immers op het formulier genoemd. Daarom hoefde de minister het besluit niet aan verzoeker te sturen, maar kon hij volstaan met het uploaden van het besluit in het advocatenportaal aan de gemachtigde. De stelling van verzoeker dat de minister het besluit niet tijdig heeft geüpload in het advocatenportaal kan de voorzieningenrechter niet volgen. Het voornemen dateert van 18 augustus 2025. Daarin staat dat verzoeker binnen één week de aanvraag compleet dient te maken, omdat anders de asielaanvraag buiten behandeling zal worden gesteld. Verzoeker heeft de asielaanvraag niet aangevuld binnen die termijn. Vervolgens is het besluit op 26 augustus 2025 geüpload. Het is niet gebleken dat de gemachtigde daarvan geen kennis van kon nemen, te meer nu gemachtigde van verzoeker onderhavig verzoek heeft ingediend op 28 augustus 2025. Dat duidt er juist op dat de gemachtigde wel kennis heeft genomen van het besluit. Er is dus geen sprake van een schending van het recht op een eerlijke procedure.

6.2. Vervolgens is de voorzieningenrechter van oordeel dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag van verzoeker niet compleet was en dus buiten behandeling gesteld moest worden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State[2] (Afdeling) blijkt namelijk dat van een vreemdeling kan worden verwacht dat hij, op het moment dat hij met het formulier M35-O een opvolgende aanvraag indient, in of bij dat formulier toelicht om welke redenen hij een opvolgende aanvraag indient en dat daarbij zo nodig bewijsmiddelen moeten zijn gevoegd. Uit die uitspraak blijkt ook dat de minister een aanvraag buiten behandeling kan stellen, als de informatie die een vreemdeling heeft verstrekt bij het formulier M35-O onvoldoende is om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen, en een vreemdeling ook naar aanleiding van een later verzoek om informatie, bijvoorbeeld in het voornemen, in gebreke blijft. De minister handelt dan niet onzorgvuldig door de aanvraag niet inhoudelijk te behandelen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de pagina’s één tot en met achttien van het M35-O formulier niet zijn ingeleverd. Hierdoor heeft verzoeker geen antwoord gegeven op de algemene (verplichte) vragen. Verzoeker heeft de mogelijkheid gekregen om het M35-O formulier binnen één week compleet in te leveren, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Verzoeker heeft hiermee dus geen volledige asielaanvraag ingediend. Niet is gebleken waarom het M35-O formulier niet dan wel niet binnen één week na het voornemen kon worden ingediend. De voorzieningenrechter is ook van oordeel dat de minister geen uitstel hoefde te verlenen voor het compleet maken van de opvolgende asielaanvraag. Het is immers vaste rechtspraak dat de vreemdeling zelf het moment kiest voor het indienen van zijn opvolgende asielaanvraag en dat verwacht mag worden dat de vreemdeling dan alle documenten en informatie verstrekt die nodig zijn voor beoordeling van de opvolgende asielaanvraag. Dat verzoeker geen volledige asielaanvraag in heeft gediend, komt dus voor zijn rekening en risico.

6.3. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het beroep van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorziening daarom afwijzen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Göbel, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:574, en van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2549.


Voetnoten

Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:574, en van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2549.