ECLI:NL:RBDHA:2025:16366 - Rechtbank Den Haag - 2 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28916
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en
de minister van Asiel en Migratie,
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 24 juni 2025 (het verlengingsbesluit) waarin de minister heeft besloten om de termijn voor de overdracht van eiser aan Roemenië te verlengen op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening omdat volgens de minister sprake is van onderduiken.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025, samen met de zaak NL25.28917, op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt of de minister de overdrachtstermijn op goede gronden heeft kunnen verlengen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
-
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond*.* Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de verlenging van de overdrachtstermijn in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
- In artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden. Indien de overdracht wegens onderduiken van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal 18 maanden worden verlengd.
4.1. In het arrest Jawo
4.2. In paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is uiteengezet dat het belangrijk is dat de vreemdeling in kennis wordt gesteld van zijn verplichting om mee te werken aan de overdracht. Ook moet hij geïnformeerd worden over de gevolgen van het niet meewerken hieraan. De minister neemt in ieder geval aan dat de vreemdeling zich aan de uitvoering van de overdracht heeft onttrokken en daarmee onderduikt als hij op de hoogte was van zijn verplichtingen en vervolgens (tijdelijk) buiten bereik van de autoriteiten is. De minister verlengt de uiterste overdrachtsdatum niet als sprake is geweest van verschoonbare feiten en omstandigheden of als de vreemdeling niet is ingelicht over de verplichtingen die dienaangaande op hem rusten.
De standpunten van minister en eiser
5. De minister stelt zich op het standpunt dat de overdrachtstermijn overeenkomstig artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening is verlengd vanwege onderduiken.
5.1. Eiser betoogt dat geen sprake is van onderduiken. Op 24 juni 2025 is door de mob-registratie de uiterlijke overdrachtstermijn ten onrechte verlengd tot de termijn van 18 maanden. Eiser heeft zich echter op 11 juni 2025 verslapen en daarom was hij te laat om nog een stempel te ontvangen. Hij heeft zich dezelfde dag nog proberen te melden, alleen werd hem medegedeeld dat hij mob-geregistreerd stond en zich opnieuw moest aanmelden in Ter Apel. Eiser zegt dat te hebben gedaan op 16 juni 2025. Daarenboven geldt dat ten tijde van de mob-registratie een verzoek om een voorlopige voorziening was ingediend, waardoor eiser niet feitelijk overdraagbaar was. Ten tijde van de mob-registratie was er dan ook nog geen sprake van een geplande overdracht aan Roemenië, zodat geen sprake kan zijn van onderduiken.
Het oordeel van de rechtbank Vooropstelling 6. De rechtbank stelt vast dat eiser op 12 juni 2025 met onbekende bestemming is vertrokken van de opvanglocatie, dat hij die dag niet aanwezig was bij de kamercontrole en dat het geplande vertrekgesprek van 17 juni 2025 vervolgens niet heeft plaatsgevonden. Uit een zich in het dossier bevindend uittreksel van het informatiesysteem van de IND blijkt dat de lopende vertrekprocedure vervolgens op 24 juni 2025 administratief is beëindigd. Op die datum is ook het verlengingsbesluit genomen. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij zich op 16 juni in Ter Apel zou hebben gemeld maar heeft dat op geen enkele wijze onderbouwd en heeft ook niet betwist hetgeen namens de minister hieromtrent in het briefverweer is opgenomen. De rechtbank passeert deze stelling van eiser dan ook. De vraag die thans aan de rechtbank voorligt is of de minister op 24 juni 2025 kon oordelen dat eiser doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten is gebleven om de overdracht aan Roemenië – die uiterlijk op 11 oktober 2025 moest zijn geeffectueerd – te voorkomen. In onderhavige zaak is daarbij van belang dat eiser op 24 juni 2025 feitelijk niet kon worden overgedragen omdat hij bij de rechtbank tijdig een voorlopige voorziening had gevraagd tegen het overdrachtsbesluit, waarvan hij de behandeling door de rechtbank in Nederland mocht afwachten. Tevens is van belang dat geen datum was gepland voor de feitelijke overdracht. Meer in het bijzonder ligt dus aan de rechtbank de vraag voor of de minister op 24 juni 2025 kon oordelen dat eiser doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten is gebleven om de overdracht te voorkomen, terwijl de bewuste overdracht op dat moment niet was gepland en niet kon worden geëffectueerd. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het gegeven dat eiser op 31 juli 2025 wederom met onbekende bestemming is vertrokken, voor deze beoordeling niet relevant is.
Is voldaan aan de informatieplicht?
6.1 Eiser heeft het M35-H formulier ondertekend en tijdens het gehoor de brochure omtrent de Dublinprocedure ontvangen en gelezen, waarmee eiser, aldus de minister, op de hoogte was van alle relevante verplichtingen. Eiser heeft niet betwist dat hij op de hoogte was of had kunnen zijn van zijn verplichtingen. De rechtbank zal dan ook niet verder beoordelen of de minister aan zijn informatieplicht heeft voldaan.
Is sprake van de situatie dat eiser door zijn handelen de uitvoering van de overdracht heeft voorkomen?
6.2 Zoals hierboven uiteengezet, is van onderduiken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening sprake als de vreemdeling doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten blijft om de overdracht te voorkomen. Het is echter niet noodzakelijk dat bewijs wordt geleverd van de subjectieve bedoeling van de vreemdeling. Zoals volgt uit het reeds aangehaalde arrest Jawo mogen namelijk niet dusdanige eisen aan het bewijs van het onderduiken van een vreemdeling worden gesteld dat de doeltreffende werking van het Dublin-systeem en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan worden doorkruist. De minister mag er daarom van uitgaan dat sprake is van onderduiken als de overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen.
6.3 Naar het oordeel van de rechtbank doet niet ter zake dat ten tijde van het verlengingsbesluit nog geen feitelijke overdracht was gepland of dat eiser op het moment van het verlengingsbesluit feitelijk niet overdraagbaar was gezien het verzoek om een voorlopige voorziening (artikel 82, zesde lid, Vw 2000). Zoals de minister terecht opmerkt, dient eiser zich ook gedurende deze periode beschikbaar te houden voor zijn overdracht en daartoe alle noodzakelijke medewerking te verlenen. De vertrekprocedure kan gedurende deze periode door de minister ook daadwerkelijk ter hand worden genomen, onder meer door een vertrekgesprek in te plannen, zoals in onderhavige zaak kennelijk is gebeurd. De feitelijke overdracht moet immers, gelet op de korte termijnen, kunnen worden uitgevoerd wanneer er een definitief oordeel ligt. Daar komt bij dat het niet in de rede ligt om als voorwaarde voor een verlengingsbesluit te eisen dat de datum van de feitelijke overdracht reeds was gepland. Immers, door een vertrek met onbekende bestemming op het moment dat de overdracht nog niet is gepland, kan dan worden voorkomen dat de overdrachtstermijn wordt verlengd. De doeltreffende werking van het Dublin-systeem vereist, kortom, dat ook ingeval nog geen overdracht is gepland of de overdracht feitelijk niet kan worden uitgevoerd, de mogelijkheid bestaat om de overdrachtstermijn te verlengen.
6.4 De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of eiser door zijn handelen heeft veroorzaakt dat de overdracht niet kon worden uitgevoerd. In onderhavige zaak was eiser op het moment van het verlengingsbesluit reeds 12 dagen buiten het bereik van de autoriteiten, zonder dat daarvoor een verschoonbare reden is opgegeven. Als gevolg hiervan is de vertrekprocedure administratief beëindigd, hetgeen - aldus de toelichting van de minister ter zitting - betekent dat vanaf moment geen vertrekhandeling meer wordt verricht. De minister kon zich op 24 juni 2025, gezien bovenstaande, op het standpunt stellen dat eiser door zijn handelen heeft veroorzaakt dat de overdracht niet verder kon worden uitgevoerd. Dat eiser zich vervolgens diezelfde dag heeft gemeld in Ter Apel kan daaraan niet afdoen. Dat de minister onder de lopende termijn nog tot 11 oktober 2025 had om eiser over te dragen kan daaraan ook niet afdoen (zie rov. 6.1 van de uitspraak van deze rechtbank d.d. 30 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:11459).
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond*.* Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond*.*
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Loof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
HvJ 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
Zie ook Informatiebericht 2023/29.
Zie ook paragraaf C1/2.6 van de Vc 2000.
ABRvS 15 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1077.