Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16261 - Rechtbank Den Haag - 2 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:162612 september 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtVreemdelingenrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.20079

geboren op [geboortedatum] , van Armeense nationaliteit, V-nummer: [nummer 1] (gemachtigde: mr. M.S. Yap),

en

(gemachtigde: mr. I. van Es).

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de ambtshalve beoordeling om aan eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw[1]. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

2. De minister heeft met het besluit van 30 augustus 2023 eiser geen (ambtshalve) uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Met het bestreden besluit van 4 april 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij deze afwijzing gebleven.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 27 mei 2025 heeft eiser de gronden van het beroep, voorzien van bijlagen, ingediend. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.

2.2. Eiser heeft op 10 augustus 2025 een rapport van een expert van 31 juli 2025 ingebracht. De minister heeft op 14 augustus 2025 een verweerschrift ingediend.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening[3], op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser is etnisch [groep] en afkomstig uit Armenië. Zijn asielaanvraag is met een besluit van 22 februari 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij heeft eiser voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw gekregen tot uiterlijk 22 augustus 2023. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 februari 2023, voor zover daarbij zijn asielaanvraag is afgewezen. Dit beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats Rotterdam van 4 mei 2023[4] ongegrond verklaard.

3.1. Op 17 juli 2023 heeft het BMA[5] een advies uitgebracht over de medische situatie van eiser. In dit BMA-advies staat dat eiser bekend is met HIV-1 infectie, chronische hepatitis C en verslavingsproblematiek. Bij het uitblijven van behandeling van de HIV infectie wordt een medische noodsituatie op korte termijn verwacht en medische behandeling is in Armenië aanwezig.

3.2. Bij brief van 19 juli 2023 is eiser in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem niet toegankelijk is in Armenië. Op 11 augustus 2023 heeft (de gemachtigde van) eiser gereageerd. Eiser geeft aan dat hij niet over inkomen beschikt, dat etnische Armeniërs die terugkeren naar Armenië en daar geen sociaal netwerk hebben problemen zullen ondervinden met de toegang tot medische voorzieningen en dat voor hem de zorg feitelijk niet toegankelijk is.

3.3. Met het besluit van 30 augustus 2023 heeft de minister – onder verwijzing naar het onder 3.1 genoemde advies van het BMA –eiser geen (ambtshalve) uitstel van vertrek verleend. Daarbij is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.

3.4. Op 17 oktober 2023 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is met het besluit van 10 november 2023 niet-ontvankelijk verklaard[6] en met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 januari 2024[7] in rechte komen vast te staan.

3.5. Met een brief van 18 oktober 2024 is eiser in de gelegenheid gesteld om aan te geven of sprake is van een wijziging in de medische situatie. Op 8 november 2024 heeft eiser gereageerd en het formulier ‘Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens’ ingevuld. Op 14 januari 2025 heeft eiser informatie van de huisarts van 7 januari 2025 ingebracht.

3.6. Op 24 februari 2025 heeft het BMA een advies uitgebracht over de medische situatie van eiser. In het BMA-advies staat – samengevat – dat eiser bekend is met een HIV-1 infectie, doorgemaakte chronische hepatitis-c en mogelijke hepatitis-b infectie, doorgemaakte tuberculose, verslavingsproblematiek (heroïne) en een huidafwijking ( [aandoening] ). Bij het achterwege laten van de HIV-behandeling van eiser verwacht het BMA een medische noodsituatie op enige termijn. Volgens het BMA zijn medische noodzakelijke behandeling en medicatie aanwezig in Yerevan, Armenië, en eiser kan reizen.

3.7. Op 25 maart 2025 heeft (de gemachtigde van) eiser een schriftelijke reactie op het BMA-advies van 24 februari 2025 gegeven. Eiser schrijft dat de medisch noodzakelijke behandeling in Armenië voor hem niet beschikbaar en toegankelijk is, dat Triumeq niet verkrijgbaar is in Armenië en dat hij niet de losse onderdelen kan innemen.

3.8. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar, onder verwijzing naar het BMA-advies van 24 februari 2025, ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader 4. Bij een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw toetst de minister of de aanvrager medisch gezien in staat is om te reizen en of er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM[8] om medische redenen. Daarvan is volgens paragraaf A3/7.1.3 van de Vc[9] sprake indien uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar is, of, als die medische behandeling wel beschikbaar is, maar is gebleken dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.

Omvang van het geschil

5. Tussen partijen is niet in geschil dat bij het uitblijven van behandeling van eiser een medische noodsituatie ontstaat. In geschil is in de eerste plaats de vraag of de noodzakelijke medische behandeling beschikbaar is voor eiser (hierna onder 6 tot en met 6.3). Verder is de vraag of de noodzakelijke medische behandeling feitelijk toegankelijk is voor eiser (hierna onder 7 tot en met 7.4). De rechtbank beoordeelt die vragen mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Beschikbaarheid van de medisch noodzakelijke behandeling

6. Eiser voert aan dat de medisch noodzakelijke behandeling in Armenië niet beschikbaar is voor hem. Eiser stelt hiertoe dat in de e-mail van 12 mei 2025 staat dat de behandelaars nog nader onderzoek doen of hij zo maar kan wisselen van medicatie en invulling kan geven aan wat beschikbaar is in Armenië. De minister had volgens eiser niet zonder meer mogen uitgaan van de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Het is mogelijk dat de alternatieve medicatie niet het juiste effect heeft, waardoor bij terugkeer van eiser naar Armenië een medische noodsituatie ontstaat.

6.1. Volgens vaste rechtspraak[10] van de Afdeling[11] is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan de minister voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. De minister moet, als zij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Awb[12] van vergewissen dat het advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Als aan die eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een BMA-advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.

6.2. De rechtbank is van oordeel dat het BMA-advies van 24 februari 2025 zorgvuldig tot stand is gekomen, inhoudelijk inzichtelijk en concludent is en dat de minister het BMA-advies aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. De minister mocht er daarom vanuit gaan dat de medisch noodzakelijke behandeling en de medicatie in Armenië voor eiser beschikbaar zijn. Uit brondocument [nummer 2] blijkt dat behandeling door een HIV-specialist/internist-infectioloog aanwezig is in National Center for Infectious Diseases, te [plaats] , Yerevan. Daarnaast zijn de laboratoriumonderzoeken in het kader van HIV daar aanwezig. Ook volgt uit genoemd brondocument dat behandeling door een huisarts aanwezig is in Policlinic N19, te [plaats] , Yerevan. Eiser heeft dit ook niet betwist.

6.3. Verder staat in brondocument [nummer 3] dat het combinatiemiddel Triumeq niet aanwezig is, maar dat de losse middelen abacavir, dolutegravir en lamivudine wel aanwezig zijn in National Center for Infectious Diseases Pharmacy, te [naam district] , Yerevan. Daarnaast staat in brondocument [nummer 4] dat behandeling door een verslavingsarts aanwezig is in National Center for Addictions Treatment, te [naam district] , Yerevan. Ook is bij deze instelling (behandeling met) het middel methadon aanwezig. De stelling van eiser dat de minister niet had mogen uitgaan van het BMA-advies, waarin enkel is overwogen dat alternatieve medicatie beschikbaar is in Armenië, is onvoldoende. Zoals de minister terecht heeft gesteld, kunnen de losse bestanddelen van Triumeq niet worden gezien als alternatieve medicatie. De door eiser overgelegde e-mail van de behandelaar van 12 mei 2025, waarin staat dat zijn behandelaars geen toezeggingen kunnen doen over of eiser kan wisselen van medicatie, is geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat in de betreffende e-mail ook is vermeld dat het de vraag is of er resistentie aangetoond wordt in zijn virus (dat wordt onderzocht) en of de medicatie überhaupt nog voldoende werkzaam zal zijn. Eiser had hierover op 17 juni 2025 een afspraak in het ziekenhuis. Hij heeft op de zitting aangegeven dat de uitkomst van het onderzoek nog niet bekend is. De stelling van eiser dat de losse bestanddelen wellicht niet dezelfde werking hebben als het combinatiemiddel Triumeq, is onvoldoende. Eiser heeft deze stelling namelijk niet nader geconcretiseerd of onderbouwd.

Toegankelijkheid van de medisch noodzakelijke behandeling 7.  Eiser voert aan dat de medisch noodzakelijke behandeling in Armenië voor hem feitelijk niet toegankelijk is wegens financiële redenen, maar ook om veiligheidsredenen. Er is voldoende informatie ingebracht waaruit blijkt dat eiser de kosten voor de medicatie niet kan betalen. Eiser verwijst eiser hiervoor naar verschillende internetbronnen, waaruit dat blijkt. De minister legt volgens eiser de lat om te bewijzen dat hij de medicatie financieel niet kan betalen, te hoog. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de medisch noodzakelijke behandeling in Armenië feitelijk niet toegankelijk is voor hem, heeft eiser een rapport van een expert van 31 juli 2025 overgelegd.

7.1. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het volgens het arrest Paposhvili[13] aan de betrokken vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheid een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat de medische zorg, als deze beschikbaar is, in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is.[14] Dit hoeft volgens het EHRM[15] geen ˋclear proofˊ te zijn. Dit betekent dat eiser aannemelijk moet maken wat de kosten zijn van de voor hem noodzakelijke behandeling in Armenië. Verder moet eiser, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk maken. Als eiser dit aannemelijk heeft gemaakt, is het aan de minister om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen.[16]

7.2. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg en medicatie voor hem feitelijk niet toegankelijk zijn in Armenië. Aan de door eiser overgelegde prijsinformatie uit het Farmaceutisch Kompas heeft de minister geen waarde hoeven toekennen, omdat de daarin genoemde kosten gebaseerd zijn op de prijzen in Nederland. Eiser heeft daarmee nog geen inzicht gegeven in de kosten van medicatie en HIV-behandeling in Armenië. Met het door eiser overgelegde rapport van 31 juli 2025, waarin de expert in de punten 24 tot en met 26 is ingegaan op de beschikbaarheid en de kosten van medische behandelingen in Armenië, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de volgens het BMA in Armenië aanwezige behandelingsmogelijkheden in de weg staan aan feitelijke toegang tot de HIV-behandeling. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de minister in het verweerschrift heeft gesteld – en op de zitting toegelicht – dat uit het rapport van 31 juli 2025 blijkt dat in Armenië verschillende programma’s bestaan waar gratis HIV-behandeling wordt gegeven aan de inwoners van Armenië, deels gefinancierd door de overheid en internationale organisaties. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat de medische behandeling voor de HIV-diagnose van eiser aanwezig is in Armenië en zelfs volledig wordt vergoed. Hoewel de minister heeft gesteld dat de toegang tot de medische behandeling in Armenië soms iets meer moeite kost, betekent dit niet dat de beschikbare medische zorg voor eiser feitelijk niet toegankelijk is in Armenië. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de medische zorg om financiële redenen voor hem niet toegankelijk is in Armenië.

7.3. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser met het rapport van 31 juli 2025 niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikbare medische zorg voor hem vanwege zijn Azeri afkomst feitelijk niet toegankelijk is in Armenië. Zoals de minister in het verweerschrift heeft gesteld, is in het rapport van 31 juli 2025 niet opgenomen dat inwoners van Armenië met een Azeri afkomst geen toegang hebben tot de HIV-behandeling. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat eiser in het verleden toegang heeft gehad tot de medische zorg in Armenië.[17]

7.4. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat eiser feitelijk geen toegang heeft dan wel zal krijgen tot de noodzakelijke medische zorg in Armenië. Het is ook niet gebleken dat eiser bij terugkeer naar Armenië een reëel risico loopt op ernstige schade dan wel een behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. In het rapport van 31 juli 2025 heeft de expert in punt 20 en verder de algemene situatie in Armenië beschreven. Uit het rapport volgt wel er etnische conflicten zijn tussen Azeri’s en Armeniërs en dat er sprake is van discriminatie, maar hiermee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat juist hij vanwege zijn Azeri afkomst een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Armenië. De stelling dat eiser vanwege zijn afkomst in 2018 door de Armeense autoriteiten het land is uitgezet en niemand meer heeft in Armenië, leidt niet tot een ander oordeel. Dat geldt ook voor de stelling van eiser dat het voor hem niet veilig is om terug te gaan naar Armenië voor medische behandeling.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit blijft staan en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Vreemdelingenwet 2000.

Bureau Medische Advisering.

Zaak NL23.26156.

NL23.5987.

Bureau Medische Advisering.

Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.

NL23.36295.

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).

Zie de uitspraak de uitspraak van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3422.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Algemene wet bestuursrecht.

ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUDO04173810, paragraaf 186.

Dit is ook opgenomen in het beleid van de minister in paragraaf A3/7.1.5 van de Vc 2000.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4451.

Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 mei 2023, onder 3.1.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Zaak NL23.26156.

NL23.5987.

Bureau Medische Advisering.

Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.

NL23.36295.

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).

Zie de uitspraak de uitspraak van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3422.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Algemene wet bestuursrecht.

ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUDO04173810, paragraaf 186.

Dit is ook opgenomen in het beleid van de minister in paragraaf A3/7.1.5 van de Vc 2000.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4451.

Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 mei 2023, onder 3.1.