Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16244 - Rechtbank Den Haag - 28 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1624428 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Team handel-voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/682650 KG ZA 25-263

Vonnis in kort geding van 28 augustus 2025

in de zaak van

**[eiseres] B.V.**te [vestigingsplaats 1] , eiseres, advocaten: mrs. J. W.A. Meesters en I.C.C. Berger te Amsterdam,

tegen:

DE STAAT DER NEDERLANDEN, **MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT (RIJKSWATERSTAAT)**te Den Haag, gedaagde, advocaten: mrs. A.C.M. Remmé en I. van der Hoeven te Den Haag,

waarin is tussengekomen

[derde-partij] B.V. te [vestigingsplaats 2] , advocaat: mr D.R. Versteeg te Amsterdam.

Partijen blijven hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] , ‘Rijkswaterstaat’ en ‘ [derde-partij] ’.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 2 juli 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;

  • de akte overlegging schriftelijke verklaring van [eiseres] ;

  • de brief van de rechtbank aan Rijkswaterstaat en [derde-partij] ;

  • de akte van Rijkswaterstaat;

  • de akte na tussenvonnis van [derde-partij] ;

1.2. Vonnis is vervolgens bepaald op heden.

2 De verdere beoordeling

2.1. In het tussenvonnis van 2 juli 2025 is in rechtsoverweging 5.5 het volgende overwogen: “De expertise van de opstellers van het LCA-rapport is in deze procedure niet in geschil en daarvan wordt hierna dan ook uitgegaan. Dit brengt mee dat indien blijkt dat de bevindingen in het LCA-rapport ook en onverkort gelden voor het productieproces van het voor deze aanbesteding aangeboden granulair materiaal met een korrelverdeling van 45/180 mm, [eiseres] moet worden gevolgd in haar standpunt dat fase A4 aanvangt op het moment dat [bedrijfsnaam] in de AST te Antwerpen een gereed product overdraagt voor transport (A4) naar de bouwlocatie. In dat geval heeft [eiseres] de MKI-waarde dus besteksconform en juist berekend. De voorzieningenrechter deelt het door Rijkswaterstaat ter zitting ingenomen standpunt dat de geaccrediteerde LCA-expert(s) die het LCA-rapport hebben opgesteld uitsluitsel kunnen geven over de toepasselijkheid van het LCA-rapport op stenen met sortering 45/180 mm. De betreffende LCA-expert(s) moeten bij uitstek in staat worden geacht om inzicht te verschaffen in de reikwijdte van het door henzelf opgestelde LCA-rapport over AST Antwerpen, meer dan een andere LCA-expert die niet betrokken is geweest bij het opstellen van het LCA-rapport.” In rechtsoverweging 5.6 is vervolgens overwogen: “[eiseres] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld op dit punt opheldering te verschaffen.(…)” En in rechtsoverweging 5.8: “In het geval alsdan blijkt dat het LCA-rapport ook ziet op de verwerking van stenen met sortering 45/180 mm als aan de orde in deze aanbesteding en dat Antwerpen met betrekking tot het voor de onderhavige opdracht aangeboden granulair materiaal als productielocatie (A3) is aan te merken, volgt daaruit dat de transportfase (A4) aanvangt in Antwerpen en niet in Noorwegen. De inschrijving van [eiseres] is alsdan ten onrechte ongeldig verklaard wegens een onjuiste berekening van de MKI-waarde.”

2.2. [eiseres] is vervolgens in de gelegenheid gesteld om bij akte een schriftelijke verklaring van [naam 1] over de reikwijdte van het LCA-rapport over te leggen als bepaald in rechtsoverweging 5.6 van dat vonnis.

2.3. [eiseres] heeft een schriftelijke verklaring overgelegd van 17 juli 2025 van [naam 1] , Environmental Specialist, en [naam 2] , CEO, beiden verbonden aan Ecochain Technologies B.V., het bedrijf dat het LCA-rapport heeft opgesteld. In deze verklaring staat, voor zover hier van belang: “Alle producten die op AST zijn verwerkt, vallen binnen de systeemgrenzen van fase A3, waaronder opslag, homogenisatie en – indien van toepassing – breken en zeven. (…) De berekening zoals uitgevoerd voor Bestone Coarse Base is onafhankelijk van de exacte korrelmaat, en geldt dus ook voor andere korrelgroottes die op dezelfde wijze worden verwerkt, zoals de 45/180mm. De allocatie van milieueffecten heeft plaatsgevonden op basis van massa en het aantal bewerkingsstappen, onafhankelijk van specifieke afmetingen. Op basis hiervan kan technisch worden bevestigd dat de fractie 45/180mm binnen de scope van het rapport valt.”

2.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hieruit genoegzaam blijkt dat AST voor wat betreft het granulair materiaal met korrelgrootte 45/180 mm als productielocatie (A3) kan worden aangemerkt. Daaruit volgt dat de transportfase A4 start in Antwerpen.

2.5. Wat Rijkswaterstaat en [derde-partij] hiertegen hebben aangevoerd verandert dit niet. De voorzieningenrechter leest in de verklaring niet een voorbehoud voor wat betreft de wijze van verwerking, zoals Rijkswaterstaat aanvoert, maar begrijpt de verklaring van [naam 1] / [naam 2] zo dat de berekening in de LCA onafhankelijk is van de korrelmaat en dat deze ook geldt voor de korrelmaat 45/180 mm omdat deze op dezelfde wijze wordt verwerkt. Met de zinsnede “zoals de 45/180 mm” wordt immers aangehaakt bij de zin ervoor over andere korrelgroottes die op dezelfde wijze worden verwerkt.

2.6. Zoals eerder al overwogen in het tussenvonnis, behoeft de vraag over welke feitelijke handelingen in Antwerpen worden uitgevoerd daarom geen bespreking meer.

2.7. De conclusie op grond van het vorenstaande is dat de inschrijving van [eiseres] ten onrechte ongeldig is verklaard wegens een onjuiste berekening van de MKI-waarde omdat zij de milieukosten van het transport van Noorwegen naar Antwerpen heeft toegerekend aan fase A1-A3 en niet mee heeft genomen in haar berekening van de MKI-waarde.

2.8. Voor zover Rijkswaterstaat en [derde-partij] nog aanvoeren dat de inschrijving van [eiseres] ook ongeldig is vanwege ontbrekende hercertificering in het kader van NEN-norm 13383 verwijst de voorzieningenrechter kortheidshalve naar rechtsoverweging 5.10 van het tussenvonnis. Nog los van het feit dat het toestaan van een akte als reactie op de verklaring van [naam 1] niet bedoeld was om (opnieuw) een andere grond voor ongeldigheid van de inschrijving aan te voeren, wordt aan het beroep op NEN-norm 13383 dus voorbij gegaan.

2.9. De vorderingen van [eiseres] zullen dan ook worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Daarbij zal de voorzieningenrechter aansluiten bij de subsidiaire vordering. Het voert in dit kort geding te ver om Rijkswaterstaat te veroordelen om, zoals primair is gevorderd, indien en voor zover hij de opdracht nog wenst te gunnen, een nieuwe gunningsbeslissing te nemen met het voornemen om de opdracht te gunnen aan [eiseres] , nu niet vaststaat dat [eiseres] ook met betrekking tot de overige (sub)gunningscriteria (Hinderbeperking, Veiligheid, Verificatie & Validatie en CO2-Prestatieladder) het beste scoort en [eiseres] dit slechts vermoedt.

2.10. Uit het voorgaande volgt dat ook de (in het tussenvonnis per abuis niet weergegeven) vordering van [derde-partij] om Rijkswaterstaat te gebieden de gunningsbeslissing te handhaven, zal worden afgewezen.

Proceskosten

2.11. Nu de vordering van [derde-partij] zal worden afgewezen, zal zij in haar verhouding tot Rijkswaterstaat worden veroordeeld in de kosten van Rijkswaterstaat, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat Rijkswaterstaat als gevolg van deze vordering extra kosten heeft moeten maken. Voor het overige moeten Rijkswaterstaat en [derde-partij] worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partijen zodat zij zullen worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] . Deze proceskosten worden begroot op:

  • kosten dagvaarding € 119,40

3. De beslissing

De voorzieningenrechter:

3.1. gebiedt Rijkswaterstaat om de gunningsbeslissing aan [derde-partij] in te trekken en de inschrijving van [eiseres] als geldig aan te merken, deze in de rangorde van de inschrijvingen mee te nemen en, voor zover hij de opdracht nog wenst te gunnen, met inachtneming daarvan een nieuwe gunningsbeslissing te nemen;

3.2. veroordeelt Rijkswaterstaat en [derde-partij] in de proceskosten van [eiseres] , begroot op € 2.118,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Rijkswaterstaat en [derde-partij] niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend moet er € 92,00 extra worden betaald, plus de kosten van betekening;

3.3. veroordeelt [derde-partij] in de proceskosten van Rijkswaterstaat, begroot op nihil;

3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2025.

SH