Uitspraak inhoud

Team Jeugd- en Zorgrecht

Zaaknummers: I. C/09/685554 / JE RK 25-914 II. C/09/687232 / JR RK 25-1103 Datum uitspraak: 30 juli 2025

Beschikking van de kinderrechter I. Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing II. Gedeeltelijke uitoefening gezag door de gecertificeerde instelling / vervangende toestemming

in de zaak van

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

over

[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] , advocaat: mr. C.C. Peterse te Den Haag.

[gezinshuisouder 1] en [gezinshuisouder 2], hierna te noemen: de gezinshuisouders, beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1 Het verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:

De kinderrechter heeft bijzondere toestemming verleend aan de begeleider van de moeder vanuit [instantie] , [naam 3] , om als toehoorder bij de zitting aanwezig te zijn.

De gezinshuisouders zijn niet ter zitting verschenen. De kinderrechter stelt vast dat gezinshuisouders wel juist zijn opgeroepen.

1.3. De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een brief naar de kinderrechter gestuurd. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter – omdat zij heeft begrepen dat [minderjarige] dit goed vindt – de brief voorgelezen. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2 De feiten

2.1. [minderjarige] is erkend door de heer [naam 4] .

2.2. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

2.3. [minderjarige] verblijft in een gezinshuis.

2.4. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 augustus 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 16 september 2025.

2.5. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 december 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 31 juli 2025.

2.6. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 april 2025 – onder meer – bepaald dat het gezag over [minderjarige] , voor zover dit betrekking heeft op het inschrijven van [minderjarige] bij een huisarts en tandarts, wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling , voor de duur van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing, te weten tot 31 juli 2025.

3 Het verzoek

Zaak I - Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

3.1. De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen en de einddata van beide maatregelen vast te stellen op 31 juli 2026 (zodat deze gelijk op lopen).. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek schriftelijk als volgt gemotiveerd. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing is noodzakelijk om de acute veiligheid van [minderjarige] te kunnen blijven waarborgen en de positieve ontwikkelingen rondom haar veiligheid verder te kunnen versterken. Bij de moeder is sprake van grensoverschrijdend, onveilig en onvoorspelbaar gedrag. De moeder is veelvuldig boos en dreigend richting de jeugdbeschermers en de contactmomenten resulteren met enige regelmatig in forse schreeuw- en scheldpartijen. Het lukt de moeder nog onvoldoende om haar emoties dusdanig te reguleren dat een constructieve communicatie en samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling mogelijk is. Dit heeft ertoe geleid dat de gecertificeerde heeft besloten om niet meer rechtstreeks met de moeder te communiceren, maar slechts per e-mail of post. Het gedrag van de moeder leidt er ook toe dat er weinig voortuitgang is geboekt in het contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder. Ondanks dat [minderjarige] daarin gestimuleerd blijft worden, geeft zij telkens te kennen dat zij geen contact wil met de moeder en doet zij uitspraken waarin zij het gedrag van de moeder afwijst. De gecertificeerde instelling meent dat sprake is van een patroon waarin het de moeder niet, althans onvoldoende, lukt om te handelen in het belang van [minderjarige] en zij is voornemens om de aankomende periode de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel te onderzoeken. De verblijfplaats van [minderjarige] is geheim, maar de moeder heeft de afgelopen periode meermaals aangegeven dat zij actief op zoek is geweest naar de verblijfplaats van [minderjarige] en zij heeft zichzelf hierin dreigend opgesteld. Ook deelt de moeder op sociale media foto’s van de jeugdbeschermers en de gezinshuisouders. Voortzetting van de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis is noodzakelijk omdat, als [minderjarige] bij de moeder zou verblijven, het risico bestaat zij zal worden blootgesteld aan fysiek en verbaal geweld en oude patronen zullen terugkeren. Binnen het gezinshuis ontwikkelt [minderjarige] zich goed, maar desondanks is bij haar nog sprake van zorgelijk gedrag. [minderjarige] kan bijvoorbeeld dominant gedrag vertonen en andere kinderen pijn doen. De gecertificeerde instelling meent dat behandeling voor de eerder vastgestelde trauma- en hechtingsproblematiek bij [minderjarige] noodzakelijk is. Omdat het gezinshuis van [minderjarige] in augustus 2025 gaat verhuizen naar een andere regio, is het belangrijk dat behandeling pas van start gaat als [minderjarige] voldoende heeft kunnen wennen na de verhuizing. De verwachting is daarom dat de behandeling in het najaar van 2025 of in het voorjaar van 2026 zal beginnen.Kort voorafgaand aan de zitting heeft er – met ondersteuning van de begeleider van de moeder – opnieuw een gesprek plaatsgevonden met de moeder. Dit gesprek is goed verlopen en wordt gezien als een belangrijke stap in het herstellen van de communicatie en de samenwerking met de moeder. Er zijn gezamenlijk afspraken gemaakt over wat er voor nodig is om dit te bereiken en wat wel werkt en wat niet. Na dit gesprek zijn stappen gezet die voorheen niet van de grond kwamen en afgesproken is ook dat voortaan eens in de zes weken opnieuw een gesprek zal plaatsvinden. Recentelijk heeft de moeder ook, zoals de gecertificeerde instelling al vaker had voorgesteld, een kaartje gestuurd naar [minderjarige] .

Zaak II - Gedeeltelijke uitoefening gezag door de gecertificeerde instelling / vervangende toestemming

3.3. De gecertificeerde instelling verzoekt primair op grond van artikel 1:265e Burgerlijk Wetboek (BW) te bepalen dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk wordt toegekend aan de gecertificeerde instelling tot 1 oktober 2025 om inschrijving van [minderjarige] bij een (nog nader te bepalen) onderwijsinstelling mogelijk te maken. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling primair op grond van artikel 1:265e lid 3 BW het gezag dat door de gecertificeerde instelling al wordt uitgeoefend ten behoeve van de inschrijving van [minderjarige] bij een huisarts en tandarts te verlengen tot 1 oktober 2025. Subsidiair verzoekt de gecertificeerde instelling op grond van artikel 1:265h BW vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [minderjarige] bij een (nog nader te bepalen) onderwijsinstelling, een huisarts en een tandarts. De gecertificeerde instelling verzoekt tot slot, zowel primair als subsidiair, om de te wijzen beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.4. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek schriftelijk en ter zitting als volgt gemotiveerd. Het gezinshuis waar [minderjarige] thans verblijft, zal in augustus 2025 gaan verhuizen naar een andere regio. Het is daarom van belang dat [minderjarige] wordt ingeschreven bij een onderwijsinstelling, een huisarts en een tandarts in de regio waar het gezinshuis naartoe zal verhuizen.. Door het uitblijven van toestemming van de moeder kan de jeugdbeschermer de benodigde inschrijvingen niet regelen voor [minderjarige] . Op 27 mei 2025 heeft de gecertificeerde instelling een brief gestuurd naar de moeder waarin opnieuw om haar toestemming voor de inschrijvingen is gevraagd. In de brief is aan de moeder gevraagd om vóór 6 juni 2025 toestemming te geven, maar de moeder heeft hier tot op heden niet aan voldaan. De mededeling van de moeder ter zitting dat zij (thans) toestemming geeft, geeft de gecertificeerde instelling onvoldoende vertrouwen. In het verleden heeft de gecertificeerde instelling de moeder vaak het vertrouwen gegeven, maar in de praktijk bleek steeds dat toestemming toch uitbleef. Hoewel op dit moment wordt toegewerkt naar het herstel in de samenwerking met de moeder, meent de gecertificeerde instelling dat zij er ook thans nog niet op kan vertrouwen dat de moeder haar mededeling ter zitting gestand doet.

4 De standpunten

4.1. Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzoek dat strekt tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder heeft een zware tijd achter de rug. De nieuwe uithuisplaatsing van [minderjarige] in augustus 2024 heeft de moeder veel verdriet gedaan en zij mist [minderjarige] enorm. De moeder betwist dat zij [minderjarige] zou hebben mishandeld of verwaarloosd en het verontrust haar dat [minderjarige] zulke uitspraken doet. [minderjarige] heeft veel meegemaakt en de moeder spreekt daarom haar zorgen uit. Het is niet duidelijk op welke plekken [minderjarige] heeft verbleven voor zij in het huidige gezinshuis terechtkwam en mogelijk heeft mishandeling en verwaarlozing daar plaatsgevonden. Het is daarom van belang dat de benodigde behandeling spoedig wordt ingezet voor [minderjarige] . Desondanks heeft [minderjarige] een goede ontwikkeling doorgemaakt en ook de moeder heeft zichzelf herpakt. De moeder heeft actief naar hulpverlening gezocht en zij heeft een nieuwe woning toegewezen gekregen. De moeder krijgt inmiddels ambulante hulpverlening vanuit [instantie] en zij heeft al een goede samenwerkingsrelatie met haar persoonlijk begeleider opgebouwd. De begeleiding ziet onder andere op het houden van overzicht op financiën, het ondersteunen bij de hulpverlening, zoals het toewerken naar traumatherapie, en hulp bij de communicatie met de jeugdbeschermers. Op aandringen van de moeder en met de hulp van haar persoonlijk begeleider is het contact met de jeugdbeschermers weer opgepakt. De moeder is van mening dat een transparante samenwerking, gebaseerd op wederzijds respect, het belangrijkste is. Er heeft een MDO-gesprek plaatsgevonden en daarin is afgesproken dat elke zes weken een overleg zal plaatsvinden, zodat de samenwerking weer op gang kan worden gebracht en er gewerkt kan worden aan contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder ziet in dat het op dit moment het beste is als het verblijf van [minderjarige] in het gezinshuis wordt voortgezet. Hoewel de moeder zich niet verzet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, benadrukt de moeder dat zij behoefte heeft aan duidelijkheid over de invulling van de maatregelen en de wederzijdse verwachtingen. De moeder onderstreept in dat verband het belang van een goede communicatie. Ten aanzien van het verzoekt tot de tijdelijke overheveling van het gezag aan de gecertificeerde instelling dan wel het verlenen van vervangende toestemming is door en namens de moeder wel verweer gevoerd. De moeder heeft afwijzing van het verzochte bepleit en stelt daartoe dat zij de toestemming voor de, noodzakelijke, inschrijving van [minderjarige] bij een onderwijsinstelling, een huisarts en een tandarts al heeft gegeven Ter zitting heeft zij dit nog eens herhaald.

5 De beoordeling

In zaak I - Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

5.1. Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor verlenging van een ondertoezichtstelling Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding.[1]

5.2. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. In haar leven heeft [minderjarige] al veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en op dit moment zijn er nog steeds zorgen over haar ontwikkeling. Het is daarom belangrijk dat [minderjarige] kan opgroeien in een opvoedsituatie die voldoende rustig, veilig en stabiel is. Totdat [minderjarige] in het gezinshuis waar zij thans verblijft, kwam te wonen, was hiervan geen sprake. Uithuisplaatsingen en terugplaatsingen bij de moeder hebben elkaar gedurende een aantal jaren opgevolgd. De belangrijkste reden voor de uithuisplaatsingen was telkens dat [minderjarige] werd belast met de problematiek van de moeder. Bij de moeder is sprake van een belast verleden en zij heeft te kampen met traumaproblematiek (PTSS). Als gevolg daarvan lukt het de moeder niet, althans onvoldoende, om de belangen van [minderjarige] in het oog te houden. De moeder ging telkens de strijd aan met de hulpverleners, medewerkers van de school van [minderjarige] en de jeugdbeschermers. Zij deed emotionele, agressieve en belastende uitspraken en [minderjarige] was hier vaak getuige van. [minderjarige] heeft meerdere malen laten weten dat haar moeder haar pijn deed. Tijdens de laatste uithuisplaatsing is ook geconstateerd dat [minderjarige] sterk vermagerd was, zij blauwe plekken had, zij zich belemmerd voelde om haar gevoelens te uiten en zij veel bevestiging nodig had. Hoewel niet duidelijk is wat er precies is gebeurd, vindt de kinderrechter deze signalen zeer zorgelijk. De kinderrechter ziet dat de moeder in de afgelopen periode positieve stappen heeft gezet en de zorgen die er over [minderjarige] zijn, erkent. De moeder is actief op zoek gegaan naar passende hulpverlening en zij is het contact en de samenwerking met de jeugdbeschermers weer aangegaan. Tegelijkertijd is dit nog pril en komt het na een lange periode van strijd, waarin de moeder herhaaldelijk heeft benoemd dat zij de betrokkenheid van de hulpverlening als oorzaak ziet van de problemen die [minderjarige] ondervindt. Een jeugdbeschermer moet daarom naar het oordeel van de kinderrechter betrokken blijven. Een jeugdbeschermer kan toezicht houden op de ontwikkeling van [minderjarige] en de benodigde hulpverlening inzetten en monitoren. Ook moet aandacht blijven uitgaan naar het contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder. De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .[2] Het is ook in het belang van [minderjarige] is dat de plaatsing bij het gezinshuis wordt gecontinueerd. In het gezinshuis wordt aan [minderjarige] de rust, veiligheid en stabiliteit geboden die zij nodig heeft. Sinds [minderjarige] in het gezinshuis verblijft, is er op allerlei vlakken verbetering zichtbaar. Er is echter nog steeds sprake van een kwetsbaar meisje en [minderjarige] vertoont op dit moment nog zorgelijk gedrag, met name op sociaal gebied. [minderjarige] kan zich dominant opstellen en andere kinderen pijn doen wanneer er geen toezicht op haar is. Er is veel nodig om de positieve ontwikkeling die bij [minderjarige] wordt gezien vast te houden en verder uit te bouwen. De kinderrechter onderschrijft daarom het belang dat zo snel mogelijk de benodigde hulpverlening wordt opgestart. De behandeling kan alleen plaatsvinden vanuit een stabiele situatie en die wordt geboden in het gezinshuis. Bovendien heeft de kinderrechter de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling, inhoudende dat het perspectief van [minderjarige] bij het gezinshuis ligt, reeds onderschreven. Op dit moment is de moeder vanwege persoonlijke problematiek nog niet, althans onvoldoende, in staat om de voor [minderjarige] benodigde opvoedomgeving te bieden. Hoewel de moeder positieve stappen heeft gezet in het zoeken en het opstarten van hulpverlening, staat dit nog in de kinderschoenen. Tot voor kort was sprake van een jarenlang patroon waarbij de opgestarte hulpverlening niet of onvoldoende van de grond kwam en de moeder de kansen om te laten zien dat zij stabiel kon worden, niet benutte. De kinderrechter zal daarom zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen. De einddatum van beide maatregelen zal worden bepaald op 31 juli 2026, zodat deze gelijk lopen.

In zaak II - Gedeeltelijke uitoefening gezag door de gecertificeerde instelling / vervangende toestemming

5.3. De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265e van het BW bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door deze gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij kan dit onder andere doen met betrekking tot het aanmelden van de minderjarige bij een onderwijsinstelling en het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige jonger dan twaalf jaar.

5.4. Het gezinshuis waar [minderjarige] thans verblijft, gaat in augustus 2025 verhuizen naar een andere regio. Het is een belemmering voor de ontwikkeling van [minderjarige] wanneer zij niet kan worden ingeschreven bij een onderwijsinstelling, een huisarts en een tandarts in de regio waar zij binnenkort woonachtig zal zijn. De moeder heeft te kennen gegeven al toestemming te hebben gegeven voor de inschrijvingen en ook ter zitting heeft de moeder dit nog eens gezegd. Niet is echter gebleken dat dit ook al is uitgemond in het ondertekenen van de voor inschrijving benodigde documenten (die, naar de kinderrechter begrijpt, vanuit de onderwijsinstelling, de huisarts en de tandarts zullen komen). Gelet hierop en nu de moeder in het verleden haar toestemming voor zaken als hier aan de orde vaak heeft geweigerd, is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is te bepalen dat het gezag van de moeder gedeeltelijk, te weten voor wat betreft de aanmelding van [minderjarige] bij een onderwijsteling, een huisarts en een tandarts, en tot 1 oktober 2025 wordt toegekend aan de gecertificeerde instelling.

In de zaken I en II

5.5. De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6 De beslissing

De kinderrechter:

6.1. verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 31 juli 2026;

6.2. verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening tot 31 juli 2026;

6.3. bepaalt dat het gezag over [minderjarige] tot 1 oktober 2025 wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling Stichting jeugdbescherming west Haaglanden, voor zover dit betrekking heeft op het geven van toestemming voor inschrijving bij een onderwijstelling, een huisarts en een tandarts;

6.4. verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;

6.5. wijst af het meer of anders verzochte.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:

Artikel 1:265c, tweede lid, BW.

Artikel 1:260, eerste lid, BW.


Voetnoten

Artikel 1:265c, tweede lid, BW.

Artikel 1:260, eerste lid, BW.