Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/8111

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. A.R. Sheikchote en mr. D. Ooiberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van huurtoeslag en de terugvordering van een uitgekeerd voorschot.

1.1. Bij het bestreden besluit van 4 september 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij zijn beslissing gebleven.

1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. In 2017 heeft eiser huurtoeslag aangevraagd. Sindsdien beslist verweerder jaarlijks over de toekenning van huurtoeslag.

2.1 Vanaf mei 2022 is eiser gaan wonen in een huurwoning in Rijswijk, waarvoor de totale rekenhuur € 910,- bedraagt. Dat ligt boven de huurtoeslaggrens.[1] Op 13 mei 2022 heeft eiser de huurverandering aan verweerder doorgegeven.

2.2 Op 28 december 2022 is de huurtoeslag voor 2023 op nihil gesteld. Op 22 juli 2023 is de voorschotbeschikking herzien en een voorschot van € 5.013,- toegekend. Hiervan is vervolgens een bedrag van € 3.755,- uitgekeerd. Naar aanleiding hiervan heeft eiser telefonisch contact gezocht met verweerder.

2.3 Verweerder heeft bij brief van 2 september 2023 aan eiser medegedeeld dat het toegekende recht op huurtoeslag van 22 juli 2023 onjuist was. Bij beslissing van 22 september 2023 heeft verweerder het voorschot op nihil gesteld. Ook heeft verweerder het uitgekeerde voorschotbedrag van € 3.755,- teruggevorderd.

2.4 Eiser heeft op 21 november 2023 verzocht om herziening van de beschikking waarbij het voorschot op nihil is gesteld.[2] Dit verzoek is afgewezen.

Wat stelt eiser in beroep?

3. Verweerder heeft eiser onzorgvuldig behandeld. Allereerst door het toekennen van huurtoeslag en het uitkeren van een voorschot, terwijl eiser hier geen recht op had. Door tegenstrijdige mededelingen was vervolgens onduidelijk of eiser het voorschot mocht houden of moest terugbetalen. Eiser is lastiggevallen met verwarrende correspondentie. Als eiser zelf niet de aandacht van verweerder had getrokken, dan zou het bedrag niet zijn teruggevorderd; daarmee is er sprake van willekeur en van een ongelijke behandeling. De terugvordering is bovendien onevenredig. De voortdurende onzekerheid en verwarring rondom de huurtoeslag heeft een aanzienlijke impact op zijn dagelijkse leven en veroorzaakt veel stress.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. Niet ter discussie staat dat de rekenhuur van eiser boven de huurtoeslaggrens uitstijgt. In beginsel heeft eiser dus geen recht op huurtoeslag over 2023. Als gevolg van een fout van verweerder is aan eiser een voorschot uitgekeerd waar hij geen recht op had; ook dit is niet in geschil. De kern van het beroep draait om de vraag, of de afwijzing van de herzieningsaanvraag, dan wel de terugvordering van het voorschot, in strijd is met een rechtsregel of rechtsbeginsel dat verweerder bij de besluitvorming in acht had moeten nemen. De rechtbank is van oordeel, dat hiervan geen sprake is. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij tot dit oordeel komt.

4.1 Op de toekenning van huurtoeslag is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing (Awir). Het systeem van de Awir is zo ingericht, dat toeslagen eerst als voorschot worden toegekend en uitgekeerd.[3] Verweerder heeft de bevoegdheid om een voorschot te herzien, als na toekenning daarvan blijkt dat de tegemoetkoming (vermoedelijk) hoger of lager moet worden vastgesteld.[4]

4.2 Verweerder heeft een fout gemaakt bij het bepalen van het voorschot. Deze fout is door de opmerkzaamheid van eiser hersteld. Niet blijkt dat verweerder bij het herzien van het voorschot heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of het beginsel van fair play. De herziening op nihil strookt met de wet, is tijdig gebeurd en de rechtbank kan verder geen aanwijzingen vinden voor een onbehoorlijke bejegening. Het is begrijpelijk dat eiser afkeurend op de gang van zaken terugkijkt, maar verweerder heeft de gemaakte fout met een redelijke voortvarendheid gecorrigeerd. Nadien is van tegenstrijdig handelen niet gebleken. Verweerder heeft de fout bovendien erkend en excuses aangeboden[5]; dat had weliswaar eerder en duidelijker kunnen gebeuren, maar dat maakt het optreden van verweerder nog niet strijdig met een rechtsregel of rechtsbeginsel.

4.3 Voor de stelling dat eiser het voorschot had kunnen houden als hij niet in actie was gekomen, kan de rechtbank geen (juridische) grondslag vinden. Een voorschot is voorlopig. Het kan daarom naar zijn aard worden herzien, zodra blijkt dat op de tegemoetkoming geen aanspraak bestaat. Aan de verlening van het voorschot kan dus niet het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend, dat het bedrag niet lager zal worden vastgesteld. Dit geldt hier te meer, omdat eiser zelf vermoedde dat er een fout was gemaakt. Verder komen in de stukken geen concrete toezeggingen naar voren, waaraan eiser een dergelijke verwachting had kunnen ontlenen. Het vertrouwensbeginsel is dus niet geschonden.

4.4 Dat zich een vergelijkbare situatie heeft voorgedaan, waarin verweerder een onterecht betaald voorschot ongemoeid heeft gelaten, is onvoldoende gebleken. Daarbij komt, dat verweerder in beginsel niet verplicht is een gemaakte fout in een ander geval te herhalen. Een schending van het gelijkheidsbeginsel is dus niet aan de orde. Ook blijkt niet van een willekeurige behandeling; verweerder heeft beslist in lijn met het systeem van de Awir en dus voldoende consistent gehandeld. Ook heeft verweerder aangegeven dat een systeemfout is opgetreden, die meerdere personen heeft getroffen en dat in al deze gevallen tot herziening en terugvordering is overgegaan.

5. Herziening van een voorschot kan leiden tot terugvordering daarvan.[6] Het terug te vorderen voorschot is dan in beginsel volledig verschuldigd.[7] Voor zover de nadelige gevolgen van een volledige terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, kan verweerder een lager bedrag terugvorderen of daar eventueel van afzien.[8]

5.1 Terugvordering dient het belang van een zorgvuldige omgang met de publieke middelen. Dit belang weegt zwaar. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, maken de terugvordering van het bedrag van € 3.755,- niet onevenredig. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de gang van zaken voor eiser hinderlijk is geweest en door eiser als oneerlijk wordt ervaren, blijkt niet dat hij ernstig in zijn belangen is geraakt. Uit het feit dat hij in actie kwam, is op te maken dat hij zelf vermoedde dat het voorschot ten onrechte was uitgekeerd. De fout is vervolgens binnen redelijk bekwame tijd hersteld. Het spreekt voor eiser, dat hij hierbij zelf het initiatief heeft genomen. Ook ziet de rechtbank dat het eiser veel moeite en energie heeft gekost om de fout bij verweerder kenbaar te maken, wat zeer prijzenswaardig is. Er zijn evenwel onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat dit bijzonder onbillijk voor eiser uitpakt of voor eiser bijzonder schrijnend is. Voor matiging hoefde verweerder dus geen aanleiding te vinden.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag (Wht).

Aanvankelijk had eiser beoogd bezwaar te maken tegen de beslissing van 22 september 2023, maar vanwege het verlopen van de bezwaartermijn is het bezwaar in onderlinge afstemming als herzieningsverzoek aangemerkt.

Artikel 16, eerste lid van de Awir.

Artikel 16, vijfde lid van de Awir.

Zie het besluit van 4 september 2024, pagina 2.

Artikel 16, zesde lid van de Awir.

Artikel 26, eerste lid van de Awir.

Artikel 26, tweede lid van de Awir.


Voetnoten

Artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag (Wht).

Aanvankelijk had eiser beoogd bezwaar te maken tegen de beslissing van 22 september 2023, maar vanwege het verlopen van de bezwaartermijn is het bezwaar in onderlinge afstemming als herzieningsverzoek aangemerkt.

Artikel 16, eerste lid van de Awir.

Artikel 16, vijfde lid van de Awir.

Zie het besluit van 4 september 2024, pagina 2.

Artikel 16, zesde lid van de Awir.

Artikel 26, eerste lid van de Awir.

Artikel 26, tweede lid van de Awir.