ECLI:NL:RBDHA:2025:15882 - Rechtbank Den Haag - 25 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/4883
[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. K.J.T.M. Hehenkamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder.
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de ambtshalve uitschrijving uit de Basisregistratie personen (Brp). Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2. Met het bestreden besluit van 1 juli 2025 heeft verweerder verzoeker uitgeschreven uit de Brp. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Toetsingskader
2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen.
Heeft verzoeker het griffierecht tijdig betaald?
2.1. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 25 juli 2025 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekend verzonden brief op 29 juli 2025 om 13:39 uur is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. De nota is tevens op 24 juli 2025 per e-mail verstuurd naar de gemachtigde van verzoeker. Verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
2.2. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
3. Voorts treft de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Verzoeker wijst erop dat hij door de ambtshalve uitschrijving in de problemen komt met zijn uitkering, dat hij onverzekerd raakt, zijn paspoort niet kan verlengen, niet meer de digitale belastingaangiftes bij de Belastingdienst kan indienen, en dat hij in de toekomst verstoken zal zijn van sociale voorzieningen waarop hij recht heeft. De griffier heeft verzoeker op 24 juli 2025 verzocht om concreet te onderbouwen (met stukken) welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen. Hij heeft niet gereageerd op dit verzoek, en dus ook niet onderbouwd waarom hij een spoedeisend belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het verzoek en wat maakt dat hij de bodemprocedure niet kan afwachten.
Conclusie en gevolgen
4. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.