Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/8647

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),

en

de burgemeester van Leidschendam-Voorburg, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H. Norde en [naam 1] ).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een reisdocument voor vreemdelingen.

1.1. Op 23 januari 2024 heeft eiser een reisdocument voor vreemdelingen aangevraagd bij verweerder.

1.2. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 september 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

1.3. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.4. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

  1. Eiser staat sinds 16 januari 2001 ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) als [eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 1978 in [geboorteplaats 1] , Sudan. Hij heeft een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zijn verblijfspas is geldig tot 8 april 2027). Op 23 januari 2024 heeft hij een aanvraag ingediend voor een Nederlands reisdocument voor vreemdelingen (een vreemdelingpaspoort).[1] Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat twijfel bestaat over zijn identiteit en nationaliteit. Eiser is eerder in het bezit geweest van een vreemdelingenpaspoort (geldig tot 4 juni 2023), maar volgens verweerder is sprake van gewijzigde feiten en omstandigheden nu eiser anders dan voorheen stelt dat hij ‘ [naam 2] ’ is, geboren op [geboortedatum 2] 1968 in [geboorteplaats 2] , Nigeria. Eiser heeft daartoe een (geldig en authentiek bevonden) Nigeriaans paspoort overgelegd (geldig tot 2 maart 2028). Eiser lijkt dus twee verschillende identiteiten te gebruiken volgens verweerder.

2.1. Verweerder heeft de aanvraag op 28 februari 2024 voorgelegd aan de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Buitenlandse Zaken. Op 8 maart 2024 heeft de minister van Justitie en Veiligheid via de IND laten weten dat er bedenkingen zijn tegen de afgifte van het vreemdelingenpaspoort. Reeds hierom kan de aanvraag worden afgewezen, aldus verweerder. Er is niet voldaan aan de vereisten van artikel 40, vijfde lid, van de Paspoortwet. De minister van Buitenlandse Zaken heeft volgens verweerder op 14 maart 2024 laten weten dat als eiser een vreemdelingenpaspoort wil ontvangen met een andere identiteit, deze dan eerst moet worden aangepast in de Brp en op zijn verblijfspas. Zij geven pas daarna een positief advies voor afgifte van een vreemdelingenpaspoort op een andere identiteit.

2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat als eiser een vreemdelingenpaspoort wil ontvangen, hij eerst zijn persoonsgegevens moet laten aanpassen in de Brp en op zijn verblijfspas. Eerder al heeft eiser gevraagd om wijziging van zijn persoonsgegevens in de Brp. Dat verzoek is op 23 augustus 2023 geweigerd omdat eiser niet heeft aangetoond dat de toen overgelegde Nigeriaanse documenten op hem betrekking hebben. Volgens het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg was er dus geen overtuigend bewijs dat de nieuwe identiteit juist is en aan eiser toebehoorde. Eiser stelt desalniettemin dat [naam 2] zijn ware identiteit is. Inmiddels heeft eiser een nieuw verzoek om wijziging van zijn persoonsgegevens in de Brp gedaan. Ook heeft eiser een verzoek om naturalisatie gedaan. Die zaken liggen hier niet voor. Deze zaak gaat alleen over de vraag of verweerder de aanvraag voor een Nederlands vreemdelingenpaspoort terecht heeft afgewezen (niet in behandeling heeft genomen).

Wat vindt eiser in beroep?

  1. Eiser is het niet eens met de beslissing van verweerder. Volgens hem is het niet juist dat op het C1-formulier staat vermeld dat hij niet is vrijgesteld van het paspoortvereiste. Hij stelt dat hij nooit een Sudanees paspoort heeft gehad, zijn verblijfsvergunning is wel telkens verlengd. Hij moet daarom zijn vrijgesteld van het paspoortvereiste. Verweerder had bovendien nader onderzoek moeten doen om zich de nodige zekerheid over zijn identiteit te kunnen verschaffen.[2] Dit heeft verweerder nagelaten. Verder wijst hij erop dat uit de reactie van de minister van Buitenlandse Zaken blijkt dat hij wel een reisdocument voor vreemdelingen kan krijgen op basis van de persoonsgegevens zoals hij nu bij verweerder bekend staat. Gelet op de gang van zaken moet worden aangenomen dat de minister van Justitie & Veiligheid in overeenstemming met de minister van Buitenlandse Zaken heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 40, vijfde lid, van de Paspoortwet is voldaan. Eiser erkent dat hij een fout heeft gemaakt door bij aankomst in Nederland onjuiste identiteitsgegevens op te geven, maar hij wil deze fout graag herstellen. Op dit moment zit hij in de vervelende situatie dat hij weliswaar kan uitreizen met zijn Nigeriaanse paspoort, maar vervolgens niet meer Nederland kan inreizen (zonder visum).

Wat is het oordeel van de rechtbank?

  1. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag voor een Nederlands vreemdelingenpaspoort terecht heeft afgewezen (niet in behandeling heeft genomen). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

4.1. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft het verzoek van eiser op goede gronden niet in behandeling genomen en dit voldoende gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wanneer verstrekt verweerder een vreemdelingenpaspoort? 5. Op grond van artikel 14 van de Paspoortwet kan een vreemdelingenpaspoort worden verstrekt aan de vreemdeling die geen reisdocument van een ander land kan verkrijgen, dan wel die kan aantonen dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij van een ander land een reisdocument aanvraagt. De rechtbank stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis bij de Paspoortwet[3] blijkt dat de wetgever groot belang hecht aan het bevorderen van het behoud van het vertrouwen in de Nederlandse reisdocumenten in het internationale verkeer, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit. Het verstrekken van Nederlandse reisdocumenten aan personen van wie de persoonsgegevens niet boven alle twijfel verheven zijn, ondergraaft het vertrouwen in dergelijke reisdocumenten per definitie. In geval van twijfel kan daarom niet tot verstrekking ervan worden overgegaan.[4] Uit de wetsgeschiedenis[5] volgt ook dat de verstrekking van reisdocumenten aan vreemdelingen, die onderdaan zijn van een ander land, slechts in uitzonderlijke situaties zal plaatsvinden, omdat zulks naar internationale opvatting een inbreuk maakt op de soevereiniteit van een andere staat en als onvriendelijke daad wordt beschouwd. Gelet daarop wordt een terughoudend beleid gevoerd inzake de verstrekking van reisdocumenten aan vreemdelingen. Een dergelijke verstrekking zal slechts plaatsvinden indien een vreemdeling noch van zijn eigen land noch van een ander land een reisdocument kan verkrijgen dan wel indien een vreemdeling kan aantonen dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij van een ander land een reisdocument aanvraagt.[6]

5.1. Op grond van artikel 40, vijfde lid, van de Paspoortwet vindt verstrekking van een reisdocument op grond van artikel 14 van de Paspoortwet slechts plaats nadat de minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de minister van Buitenlandse Zaken heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden in de genoemde artikelen is voldaan.

5.2. De minister van Justitie en Veiligheid informeert verweerder of aan de voorwaarden voor aanspraak als bedoeld in artikel 14 van de Paspoortwet is voldaan.[7] Indien er verblijfsrechtelijke bedenkingen bestaan over het verstrekken van het vreemdelingenpaspoort vermeldt de minister schriftelijk, gemotiveerd waaruit de bedenkingen bestaan. Vervolgens informeert de minister van Buitenlandse Zaken verweerder of aan de voorwaarden voor aanspraak op een reisdocument als bedoeld in artikel 14 van de Paspoortwet is voldaan. Indien er vanwege de internationale betrekkingen bedenkingen bestaan over het verstrekken van het vreemdelingenpaspoort vermeldt de minister van Buitenlandse Zaken schriftelijk, gemotiveerd waaruit de bedenkingen bestaan.[8] De uitgevende autoriteit (in dit geval verweerder) volgt hierbij het bindend advies van de minister van Justitie en Veiligheid of de minister van Buitenlandse Zaken.[9]

Heeft verweerder de aanvraag terecht niet in behandeling genomen? 6. De rechtbank overweegt dat nu de IND (namens de minister van Justitie en Veiligheid) heeft laten weten dat er bedenkingen zijn, verweerder als uitgevende autoriteit gehouden was om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Het advies is immers bindend. Het feit dat de minister van Buitenlandse Zaken ook heeft laten weten dat eiser een vreemdelingenpaspoort kan krijgen op basis van de vreemdelingenpaspoorten die eerder aan hem zijn verstrekt, maakt verder nog niet dat eiser met deze aanvraag een vreemdelingenpaspoort had moeten krijgen, maar dan op basis van de persoonsgegevens waarmee hij op dit moment bekend staat in de Brp. Deze mededeling door de minister van Buitenlandse Zaken neemt de bedenkingen die de IND ten aanzien van eiser heeft namelijk niet weg en laat onverlet dat eiser de aanvraag niet heeft gedaan met de identiteitsgegevens waarop het eerdere paspoort is verstrekt.

6.1. Verder wordt de stelling door eiser dat verweerder nader onderzoek had moeten doen om de nodige zekerheid te verschaffen over zijn identiteit, door de rechtbank niet gevolgd. Het is weliswaar aan verweerder om zich de nodige zekerheid te verschaffen over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, maar de bewijslast om de nodige zekerheid te verschaffen over de gestelde identiteit en nationaliteit berust bij de aanvrager. Verweerder verzamelt voor het reisdocument de gegevens voor de vaststelling van de aanspraak op verstrekking. De gegevens worden waar mogelijk verzameld uit de basisadministratie en aan de hand van het door de aanvrager overgelegde verblijfsdocument of overige bewijsstukken.[10] Het is aan de aanvrager om de nodige bewijsstukken te overleggen.[11] Het is dus ook in de eerste plaats aan eiser om bij zijn aanvraag de stukken te overleggen die kunnen staven dat hij is wie hij stelt te zijn. Eiser heeft in de onderhavige procedure geen andere stukken overgelegd dan het Nigeriaanse paspoort. Dit paspoort is bij de beoordeling van de aanvraag betrokken. Eiser heeft er nog op gewezen dat hij al een zeer lange tijd in Nederland verblijft, maar dat hem (in de verschillende procedures) wordt gevraagd naar documenten van vóór zijn aankomst in Nederland om zijn gestelde identiteit te onderbouwen. Uit wat eiser aanvoert, kan echter niet worden afgeleid dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van documenten die zijn gestelde identiteit en nationaliteit staven. Hij heeft in deze procedure ook niet met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aangetoond wat hij heeft gedaan om aan die documenten te komen. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder onder de gegeven omstandigheden niet gehouden om verder gericht onderzoek te doen.

6.2. Overigens heeft verweerder op zitting laten weten dat hij niet op voorhand kan zeggen of een nieuwe aanvraag om een reisdocument voor vreemdelingen wél in behandeling zal worden genomen en zal worden toegekend op naam van ‘ [eiser] ’. In de huidige situatie staat artikel 14 van de Paspoortwet daaraan namelijk in de weg, aldus verweerder. Eiser is immers in het bezit van een (geldig en authentiek) bevonden Nigeriaans paspoort op naam van ‘ [naam 2] ’, waarvan hij stelt dat het zijn paspoort is. Dit zou betekenen dat eiser mogelijk voor beide identiteiten niet in aanmerking kan komen voor een vreemdelingenpaspoort. Daartegenover stelt eiser dat hij niet zomaar afstand kan doen van zijn Nigeriaanse paspoort, zoals verweerder voorstelt. Afstand doen van zijn Nigeriaanse nationaliteit zou volgens hem maken dat hij staatloos wordt.

6.3. De rechtbank overweegt dat het eiser zelf is die bij aankomst in Nederland onjuiste persoonsgegevens heeft opgegeven. In zoverre is het ook aan zijn handelen te wijten dat er twijfel bestaat over zijn identiteit en nationaliteit. Dit neemt niet weg dat de rechtbank onderschrijft dat eiser zich op dit moment in een lastige positie bevindt. Nu verweerder bij de beoordeling van deze aanvraag de Brp als uitgangspunt gebruikt en daarnaast gebonden is aan het advies van de minister van Justitie en Veiligheid en van de minister van Buitenlandse Zaken, is de rechtbank evenwel met verweerder van oordeel dat voor eiser een aanvraag om een vreemdelingenpaspoort niet de meest geëigende weg is om zijn persoonsgegevens gewijzigd te zien.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Paspoortwet

Artikel 14 Aan andere in het Europese of Caribische deel van Nederland, dan wel Aruba, Curaçao of Sint Maarten toegelaten vreemdelingen dan bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13, die geen reisdocument van een ander land kunnen verkrijgen dan wel die kunnen aantonen dat van hen redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij van een ander land een reisdocument aanvragen, kan binnen de grenzen bij deze wet bepaald, een reisdocument voor vreemdelingen worden verstrekt.

[…]

Artikel 26

  1. Bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor nationale paspoorten, reisdocumenten voor vluchtelingen en reisdocumenten voor vreemdelingen zijn:

a. in het Europese deel van Nederland: de burgemeester, voor zover het personen betreft die als ingezetene in de basisregistratie personen zijn ingeschreven met een adres in zijn gemeente;

[…]

Artikel 28

  1. De in artikel 26 bedoelde autoriteit verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.

  2. De aanvrager kan worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.

[…]

Artikel 40

  1. Bevoegd tot het verstrekken van nationale paspoorten, reisdocumenten voor vluchtelingen en reisdocumenten voor vreemdelingen, zijn:

a. in het Europese deel van Nederland: de burgemeester, voor zover het personen betreft die als ingezetene in de basisregistratie personen zijn ingeschreven met een adres in zijn gemeente;

[…]

  1. Verstrekking van een reisdocument op grond van artikel 14 of 15 aan een persoon die in het Europese deel van Nederland is toegelaten, vindt slechts plaats nadat Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor een aanspraak in de genoemde artikelen is voldaan.

[…]

Paspoortbesluit

Artikel 2.7 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vaststelling van het recht op een reisdocument als bedoeld in de artikelen 12, 14 en 15 van de wet.

[…]

Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 (geldend van 8 augustus 2024 tot en met 29 september 2024)

Artikel 12

  1. Behoudens het bepaalde in artikel 15a, verzamelt de burgemeester voor reisdocumenten als bedoeld in artikel 14 of 15, tweede lid, van de wet of de gezaghebber voor reisdocumenten als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet, gegevens voor de vaststelling van de aanspraak op verstrekking. De gegevens worden waar mogelijk verzameld uit de basisadministratie, alsmede aan de hand van het door de aanvrager overgelegde verblijfsdocument of overige bewijsstukken.

  2. De volgende gegevens worden verzameld:

a. Met betrekking tot de nationaliteit:

Welke nationaliteit de aanvrager bezit, dan wel dat de aanvrager van onbekende nationaliteit of staatloos is; […]

c. Met betrekking tot het rechtmatig verblijf van de aanvrager in Nederland:

1° de in de basisadministratie opgenomen gegevens over de verblijfstitel van de aanvrager en de datum sedert welke de aanvrager in de vreemdelingenadministratie is ingeschreven; 2° het documentnummer en de geldigheidsduur van het verblijfsdocument, dan wel de reden waarom geen geldig verblijfsdocument ter inzage kan worden overgelegd;

d. Met betrekking tot de redenen om aanspraak te kunnen maken op een reisdocument:

1° de reden waarom de aanvrager geen reisdocument van een ander land kan verkrijgen, dan wel de reden waarom van de aanvrager niet kan worden gevergd dat hij een reisdocument van een ander land aanvraagt; […]

  1. De gezaghebber raadpleegt de Minister van Justitie en Veiligheid over de gegevens bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, onderdeel 1°. De burgemeester raadpleegt de Minister van Justitie en Veiligheid over de datum sedert welke de aanvrager in de vreemdelingenadministratie is ingeschreven.

  2. Indien de in de basisadministratie opgenomen gegevens afwijken van de gegevens die omtrent de aanvrager in zijn verblijfsdocument of in de vreemdelingenadministratie zijn opgenomen dan wel anderszins onzekerheid bestaat over deze gegevens, wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld.

Artikel 13

  1. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert de burgemeester of gezaghebber of er aan de voorwaarden voor aanspraak op een reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet is voldaan.

2 Indien er bedenkingen bestaan tegen het verstrekken van het reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet, blijkt uit de schriftelijke vaststelling daarvan:

a. dat de aanvrager in het bezit moet zijn van een geldig reisdocument voor grensoverschrijding, verstrekt door de autoriteiten van een ander land;

b. dat de verblijfsvergunning van de aanvrager niet meer zal worden verlengd;

c. dat de verblijfsvergunning van de aanvrager is of wordt ingetrokken; of

d. welke andere bedenkingen er zijn.

Artikel 14

  1. De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de burgemeester of gezaghebber of er aan de voorwaarden voor aanspraak op een reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet is voldaan.

  2. Indien er vanwege de internationale betrekkingen bedenkingen bestaan over het verstrekken van het reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet, vermeldt de Minister van Buitenlandse Zaken schriftelijk, gemotiveerd waaruit de bedenkingen bestaan.

[…]

Artikel 22 […]

  1. In de aanvraag wordt vermeld dat de identiteit van de aanvrager is vastgesteld en met welke documenten of andere bewijsstukken de identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden.

Artikel 23

  1. In de aanvraag voor een reisdocument worden de volgende persoonsgegevens van de aanvrager vermeld:

a. geslachtsnaam en voornamen;

b. geboortedatum en geboorteplaats;

c. adres en woonplaats;

d. geslacht;

e. nationaliteit;

f. lengte.

  1. De in het eerste lid, onder a tot en met e, bedoelde gegevens worden geverifieerd in de basisadministratie waarin de aanvrager als ingezetene is ingeschreven.

[…]

Artikel 39

  1. Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 2.1, 2.2, 2.6 tot en met 2.9 en 2.12 tot en met 2.17 van het besluit en de artikelen 12 tot en met 38 wordt niet in behandeling genomen.

  2. In de aanvraag voor een reisdocument voor vluchtelingen dan wel een reisdocument voor vreemdelingen wordt, afhankelijk van de nationaliteit van de persoon aan wie het reisdocument wordt uitgereikt, aangegeven welk land van de territoriale geldigheid is uitgesloten.

[…]

Circulaire aanvraagprocedure reisdocumenten voor vluchtelingen of vreemdelingen als […] in artikel 12, 14 en 15, tweede lid, van de Paspoortwet

  1. Vormgeving werkwijze

Het is aan de burgemeester of gezaghebber om de aanvraagprocedure praktisch in te kleden. Alle onderdelen van de aanvraagprocedure moeten zorgvuldig en zo efficiënt mogelijk worden doorlopen.

De vaststelling van de aanspraak omvat drie onderdelen:

  1. Beoordeling van gegevens als bedoeld in artikel 12 PUN door de uitgevende autoriteit waar de aanvraag in ontvangst is genomen;

2a. Beoordeling van mogelijke verblijfsrechtelijke bedenkingen als bedoeld in artikel 13 PUN door de Minister van Justitie en Veiligheid, en; 2b. Beoordeling in het licht van de internationale betrekkingen als bedoeld in artikel 14 PUN door de Minister van Buitenlandse Zaken.

Het C1-formulier is ontworpen aan de hand van de onderdelen 1, 2a en 2b. Hierdoor is het mogelijk dat de burgemeester of gezaghebber, de IND (namens de Minister van Justitie en Veiligheid) of de Minister van Buitenlandse Zaken onderdelen van het formulier invullen. Hiermee wordt voorkomen dat het gehele dossier naar alle partijen gestuurd moet worden en kunnen de onderdelen digitaal worden ingevuld.

Het is goed denkbaar dat de beoordeling van gegevens door de burgemeester of gezaghebber (onderdeel 1) in de praktijk gelijktijdig plaatsvindt met het in ontvangst nemen van de aanvraag (paragraaf 4.1. van deze circulaire). De gegevens die gecontroleerd worden bij onderdeel 1 staan namelijk ook in de basisadministratie. De controle van de internationale betrekkingen (onderdeel 2b) wordt pas gedaan nadat de verblijfsrechtelijke bedenkingen (onderdeel 2a) zijn beoordeeld. Het oordeel over de verblijfsrechtelijke bedenkingen kan namelijk belangrijke informatie bevatten die nodig is voor de controle van de internationale betrekkingen (onderdeel 2b).

[…]

4.2. Vaststelling aanspraak op het reisdocument

Onderdeel 1. Beoordeling gegevens door de uitgevende autoriteit

De burgemeester of gezaghebber die de aanvraag in ontvangst heeft genomen controleert een aantal noodzakelijke gegevens. Dit doet de burgemeester of gezaghebber aan de hand van het C1-formulier. De te controleren gegevens zijn onder andere nationaliteit, gegevens over binnenkomst in het Koninkrijk en rechtmatig verblijf (verblijfstitel en verblijfsdocument). De gezaghebber raadpleegt de PIVA (de basisadministratie op het Caribisch deel van het Koninkrijk) en de burgemeester raadpleegt de basisregistratie personen (hierna: BRP).

Vaststelling nationaliteit

De nationaliteit wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking tussen gegevens in de basisadministratie en het door de aanvrager overgelegde verblijfsdocument. Als de nationaliteit in de basisadministratie overeenkomt met de nationaliteit op het verblijfsdocument kunt u uitgaan van deze nationaliteit. Als de gegevens in de basisadministratie en op het verblijfsdocument niet overeen komen dan is het verblijfsdocument leidend voor de bepaling van de nationaliteit en daarmee de vaststelling voor de territoriale geldigheid van het reisdocument.

Vaststelling rechtmatig verblijf

De gegevens over het rechtmatig verblijf (verblijfstitel) van de aanvrager worden – net als de nationaliteit – door de burgemeester gecontroleerd door de gegevens in de basisadministratie te vergelijken met het door de aanvrager over te leggen verblijfsdocument. Als de gegevens uit de BRP niet overeen komen met de gegevens op het verblijfsdocument neemt u contact op met de IND (de ketenservice van de IND is te bereiken op telefoonnummer 088 – 04 30 500). De IND controleert vervolgens de verblijfstitel in de vreemdelingenadministratie. De verblijfstitel in de vreemdelingenadministratie is dan leidend. De gezaghebber moet altijd bij de IND nagaan of er sprake is van een geldige verblijfstitel. Deze gegevens worden namelijk niet in het PIVA systeem verwerkt.

Bewijsstukken

De aanvrager moet vaak bewijsstukken overleggen ter onderbouwing van het maken van een aanspraak op een reisdocument. Hierbij kan gedacht worden aan aangetekende brieven van de aanvrager aan de ambassade of het consulaat waarvan de aanvrager de nationaliteit bezit. Het kan ook een reactie van de ambassade of consulaat zijn dat geen paspoort verstrekt kan worden. In de praktijk kan het voorkomen dat de aanvrager stelt geen contact op te kunnen nemen met het consulaat. In een dergelijk geval zal de aanvrager dit moeten onderbouwen met bewijsstukken (bijv. door middel van verzendbewijzen).

Als blijkt dat gegevens ontbreken, tekortkomen of er geen rechtmatig verblijf is, neemt de gezaghebber of burgemeester een besluit tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag. De aanvrager moet wel de gelegenheid hebben gekregen om de aanvraag aan te vullen.

Aandachtspunten bij aanspraak op een vreemdelingenreisdocument (artikel 14 van de Paspoortwet):

– Voor een aanspraak op een vreemdelingenreisdocument is een geldige verblijfstitel vereist. – Voor een aanspraak op een vreemdelingenreisdocument is vereist dat de aanvrager geen reisdocument van een ander land kan verkrijgen of dit redelijkerwijs niet gevraagd kan worden. Als de aanvrager een geldig en door Nederland erkend reisdocument overlegt van een andere nationaliteit is in beginsel niet aan dit vereiste voldaan. Het is in dat geval evident dat er geen aanspraak is op een reisdocument voor vreemdelingen. De aanvraag hoeft niet voorgelegd te worden aan de IND of de Minister van Buitenlandse Zaken en wordt buiten behandeling gesteld.

Aandachtspunten bij aanspraak vreemdelingenreisdocument in bijzondere gevallen (artikel 15, tweede lid, van de Paspoortwet):

– Voor een aanspraak op een vreemdelingenreisdocument in bijzondere gevallen is geen verblijfstitel nodig, maar dient de aanvrager wel rechtmatig in het Koninkrijk te verblijven. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager in procedure is om een verblijfstitel te krijgen, maar nog in afwachting is van een besluit. – Vereist is dat er geen aanspraak gemaakt kan worden op een vreemdelingenreisdocument als bedoeld in artikel 14 van de Paspoortwet. – De door de aanvrager beoogde reis is niet mogelijk met een nooddocument.

Onderdeel 2a. Controle verblijfsrechtelijke gronden

De controle van de IND ziet op de verblijfsrechtelijke gronden en het paspoortvereiste. De IND heeft in ieder geval bedenkingen als de aanvrager niet is vrijgesteld van het paspoortvereiste (zie ook aandachtspunten van onderdeel 2b) of als er andere verblijfsrechtelijke bedenkingen zijn.

De burgemeester of gezaghebber stuurt een kopie van het C1-formulier onderdeel 1 aan de IND via de post. De burgemeester houdt het origineel of een digitale scan van het C1-formulier onder zich. De IND informeert de burgemeester of gezaghebber of er al dan niet voldaan is aan de voorwaarden door onderdeel 2a van het C1-formulier ingevuld terug te sturen. De beoordeling van de IND kan op twee manieren worden ontvangen door de burgemeester of gezaghebber: – De IND stuurt onderdeel 2a van het C1-formulier via de post aan de burgemeester of gezaghebber; of – De IND stuurt onderdeel 2a van het C1-formulier via e-mail aan de burgemeester of gezaghebber. U kiest voor deze mogelijkheid door een e-mailadres in te vullen op onderdeel 1 van het C1-formulier.

De gemeente voegt onderdeel 2a bij onderdeel 1 van het C1-formulier door middel van het kenmerknummer.

[…]

Onderdeel 2b. Controle internationale betrekkingen

Voor de controle van de internationale betrekkingen raadpleegt de burgemeester of gezaghebber de ‘circulaire over beoordeling aanvraag vreemdelingenpaspoort in het licht van internationale betrekkingen’ van de Minister van Buitenlandse Zaken. In die circulaire zijn de aanvraagsituaties opgenomen die een standaardsituatie betreffen en waarbij er geen bedenkingen zijn. Aan de hand van de circulaire van de Minister van Buitenlandse Zaken kan de burgemeester of gezaghebber beoordelen of er al dan niet bedenkingen bestaan over de aanspraak. Als er geen bedenkingen zijn volgens de circulaire, hoeft de aanvraag niet ter beoordeling aan de Minister van Buitenlandse Zaken worden gestuurd (zie par. 4.3. van onderhavige circulaire).

Als de aanvraag geen standaardsituatie betreft, zoals beschreven in de circulaire van de Minister van Buitenlandse Zaken, of als hier twijfel over is, moet de aanvraag voor inhoudelijke beoordeling worden voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken. De burgemeester of gezaghebber stuurt een kopie van zowel onderdeel 1 als onderdeel 2a van het C1-formulier en van eventuele aanvullende (bewijs)stukken aan de Minister van Buitenlandse Zaken. De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de burgemeester of gezaghebber schriftelijk en gemotiveerd over mogelijke bedenkingen door onderdeel 2b van het C1-formulier toe te zenden. Op basis van deze schriftelijke motivering van de Minister van Buitenlandse Zaken kan de burgemeester of gezaghebber een gemotiveerd besluit nemen over de aanspraak (zie par. 4.3. van onderhavige circulaire).

[…]

Aandachtspunten:

– Standaardsituaties zoals beschreven in de circulaire over beoordeling aanvraag vreemdelingenpaspoort in het licht van internationale betrekkingen van de Minister van Buitenlandse Zaken: de burgemeester of gezaghebber kan aan de hand van de circulaire van de Minister van Buitenlandse Zaken beoordelen dat de Minister van Buitenlandse Zaken geen bedenkingen heeft. – Geen sprake van een standaardsituatie die valt onder de circulaire over beoordeling aanvraag vreemdelingenpaspoort in het licht van internationale betrekkingen van de Minister van Buitenlandse Zaken: de burgemeester of gezaghebber stuurt een kopie van onderdelen 1 en 2a van het C1-formulier en het aanvraagdossier naar de Minister van Buitenlandse Zaken voor toetsing. – De vrijstelling van het paspoortvereiste (blijkt uit onderdeel 2a) is een belangrijke indicatie bij de beoordeling of is voldaan aan de voorwaarden voor een vreemdelingenreisdocument. Het kan echter ook voorkomen dat de aanvrager in het kader van de verblijfsprocedure geen vrijstelling van het paspoortvereiste heeft gekregen, maar wel aan de voorwaarden van artikel 14 van de Paspoortwet lijkt te voldoen. In een dergelijk geval zal de aanvrager met andere bewijsstukken moeten aantonen dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij van een ander land een reisdocument aanvraagt (bijv. aangetekende brieven aan consulaat). In deze gevallen stuurt u onderdelen 1 en 2a van het C1-formulier + bewijsstukken naar de Minister van Buitenlandse Zaken.

4.3. Besluit over de aanspraak, aanvraag en verstrekking

De burgemeester of gezaghebber neemt een besluit over de aanspraak en over de aanvraag. Als er uit onderdelen 1, 2a of 2b blijkt dat er geen aanspraak bestaat op het reisdocument, beslist de burgemeester of gezaghebber tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag in verband met het ontbreken van een aanspraak. Dit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Indien wordt voldaan aan alle vereisten om een aanvraag in behandeling te kunnen nemen, neemt de burgemeester een besluit over de aanspraak en de verstrekking van het aangevraagde document.

De burgemeester of gezaghebber verstrekt zo snel mogelijk het aangevraagde reisdocument, maar uiterlijk binnen vier weken na de dag van de aanvraag. In bijzondere gevallen kan deze termijn met vier weken verlengd worden. Van deze verlenging moet de aanvrager zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis gesteld worden. De aanvraag van een vreemdelingenreisdocument kan in aanmerking komen voor een dergelijke verlenging van vier weken. In de aanvraagprocedure moet namelijk een beleidsmatige afweging gemaakt worden en moeten meer gegevens getoetst en gecontroleerd worden waardoor de procedure meer tijd kan kosten.

Circulaire over beoordeling aanvraag vreemdelingenreisdocument in het licht van internationale betrekkingen

  1. De rol van de Minister van Buitenlandse Zaken in de aanvraagprocedure

De vaststelling van de aanspraak op een vreemdelingenreisdocument omvat drie onderdelen:

  1. Beoordeling van gegevens als bedoeld in artikel 12 PUN door de uitgevende autoriteit (de burgemeester of gezaghebber) waar de aanvraag in ontvangst is genomen;

2a. Beoordeling van mogelijke verblijfsrechtelijke bedenkingen als bedoeld in artikel 13 PUN door de Minister van Justitie en Veiligheid, en; 2b. Beoordeling in het licht van de internationale betrekkingen als bedoeld in artikel 14 PUN door de Minister van Buitenlandse Zaken.

De verstrekking van reisdocumenten aan vreemdelingen vindt enkel in uitzonderlijke situaties plaats omdat dit naar internationale opvatting een inbreuk op de soevereiniteit van een andere staat oplevert. Alleen die staat zelf bepaalt in beginsel aan welke onderdanen hij een reisdocument afgeeft. Verstrekking van een reisdocument aan een vreemdeling zal daarom in principe dan ook alleen kunnen plaatsvinden indien deze vreemdeling van zijn land, noch van enig ander land een reisdocument kan verkrijgen of reeds verkregen heeft.

De burgemeester of gezaghebber raadpleegt de Minister van Buitenlandse Zaken voor de beoordeling in het licht van de internationale betrekkingen. De Minister van Buitenlandse Zaken beziet of de aanvrager geen reisdocument van een ander land kan verkrijgen dan wel kan aantonen dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij van een ander land een reisdocument aanvraagt en beoordeelt of er bedenkingen zijn in verband met internationale betrekkingen.

  1. Waartoe dienen de leidraden

In een grote meerderheid van de gevallen is op voorhand duidelijk dat vanuit het oogpunt van de internationale betrekkingen er geen bedenkingen zijn tegen verstrekking van een reisdocument. In hoofdstuk 4 van deze circulaire staan de standaardaanvragen omschreven waarin de uitgevende autoriteit ervan uit kan gaan dat er geen bedenkingen zijn, waarmee feitelijk is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor een aanspraak op een vreemdelingenreisdocument is voldaan. Door middel van enkele leidraden is eenvoudig vast te stellen of een aanvraag binnen één van drie typen standaardaanvragen valt.

Als er naar aanleiding van deze circulaire geen bedenkingen aan het licht zijn gekomen, hoeft de aanvraag niet ter beoordeling aan de Minister van Buitenlandse Zaken worden gestuurd. Deze aanvragen kunnen wat betreft de beoordeling in het licht van internationale betrekkingen zelfstandig worden afgedaan door de burgemeester of gezaghebber. In de overige gevallen toetst de Minister van Buitenlandse Zaken de aanvraag inhoudelijk en informeert de uitgevende autoriteit schriftelijk over het individuele geval.

  1. Leidraden t.a.v. vaststellen standaardaanvragen

Met onderstaande leidraden van de Minister van Buitenlandse Zaken kan de uitgevende autoriteit vaststellen dat een aanvrager aanspraak maakt op een vreemdelingenreisdocument in het licht van internationale betrekkingen. Het betreft de volgende drie standaardaanvragen:

–Een vervolgaanvraag voor een vreemdelingenreisdocument; –een aanvraag waarvan de aanvrager uit een uitzonderingsland komt; of –een aanvraag die valt binnen het 5 jaren-beleid.

Deze drie typen aanvragen worden hieronder uitgewerkt.

4.1. Een vervolgaanvraag voor een vreemdelingenreisdocument

Een aanvraag kan worden goedgekeurd door de burgemeester of gezaghebber indien de aanvrager al eerder een vreemdelingenreisdocument heeft gekregen.

4.2. Een aanvraag waarvan de aanvrager komt uit een uitzonderingsland

De aanvrager heeft de nationaliteit van een land dat staat op de uitzonderingslijst en de IND heeft ontheffing verleend van het paspoortvereiste.

Van een uitzonderingsland staat reeds vast dat er in Nederland of omringende landen geen nationale vertegenwoordiging is die een reisdocument kan verstrekken aan betrokkene. Op de uitzonderingslijst staan de landen: Somalië, Sierra Leone, Liberia en Guinee.

Een aanvrager uit één van deze landen hoeft niet zelf aan te tonen dat hij of zij geen reisdocument kan krijgen van de eigen autoriteiten.

4.3. Een aanvraag die valt binnen het 5 jaren-beleid

De aanvrager bevindt zich langer dan vijf jaar legaal in Nederland EN de IND heeft ontheffing verleend van het paspoortvereiste.

Of een aanvrager zich reeds langer dan vijf jaar in Nederland bevindt is vast te stellen volgens de toets van de IND. De IND vult hiervoor onder onderdeel 2a de datum van inschrijving in het IND-informatiesysteem in.

  1. Wat te doen met niet-standaardaanvragen

Als blijkt dat de aanvraag niet binnen één van de drie typen standaardaanvragen valt dan dient de aanvrager met andere bewijsstukken aan te tonen dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij van de eigen autoriteiten een reisdocument verstrekt krijgt. Hierbij kan gedacht worden aan onbeantwoorde aangetekende brieven van de aanvrager aan de ambassade of het consulaat van het land waarvan de aanvrager de nationaliteit bezit. Het kan ook een reactie van de ambassade of consulaat zijn dat geen reisdocument verstrekt kan worden. In de praktijk kan het voorkomen dat de aanvrager stelt geen contact op te kunnen nemen met het consulaat. In een dergelijke geval zal de aanvrager dit moeten onderbouwen met bewijsstukken (bijv. door middel van verzendbewijzen). De burgemeester of gezaghebber stuurt onderdeel 1 en 2a (IND) van het C1 formulier en de bewijsstukken aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Ook indien twijfel bestaat bij de burgemeester of gezaghebber of een aanvraag onder één van bovengenoemde standaardsituaties valt dan stuurt de burgemeester of gezaghebber het C1 formulier een aanvullende stukken aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de burgemeester of gezaghebber schriftelijk en gemotiveerd over mogelijke bedenkingen door het terugsturen van het C1 formulier onderdeel 1 en 2a (IND) aangevuld met onderdeel 2b. Op basis van deze schriftelijke motivering van de Minister van Buitenlandse Zaken kan de burgemeester of gezaghebber een gemotiveerd besluit nemen over de aanspraak.

[…]

Artikel 14 van de Paspoortwet.

Eiser wijst op artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 28, eerste lid, van de Paspoortwet.

Kamerstukken II 1987/88, 20 393 nr. 3, p. 47.

Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10379.

Kamerstukken II 1987/88, 20 939, nr. 3, p. 35

Zie de uitspraak van de Afdeling 7 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3224, en van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:420.

Artikel 13 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 (Pun 2001).

Artikel 14 van de Pun 2001.

Stcrt. 2018, 33030.

Artikel 28 van de Paspoortwet, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van het Paspoortbesluit en artikel 12 van de Pun 2001. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2446.

Artikel 28, tweede lid, van de Paspoortwet.


Voetnoten

Artikel 14 van de Paspoortwet.

Eiser wijst op artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 28, eerste lid, van de Paspoortwet.

Kamerstukken II 1987/88, 20 393 nr. 3, p. 47.

Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10379.

Kamerstukken II 1987/88, 20 939, nr. 3, p. 35

Zie de uitspraak van de Afdeling 7 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3224, en van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:420.

Artikel 13 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 (Pun 2001).

Artikel 14 van de Pun 2001.

Stcrt. 2018, 33030.

Artikel 28 van de Paspoortwet, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van het Paspoortbesluit en artikel 12 van de Pun 2001. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2446.

Artikel 28, tweede lid, van de Paspoortwet.