ECLI:NL:RBDHA:2025:15312 - Rechtbank Den Haag - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7738
(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Imami).
Inleiding en procesverloop
Voor een weergave van het procesverloop tot en met 21 oktober 2024 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum, ECLI:NL:RBDHA:2024:17020. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak verweerder in de gelegenheid gesteld om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft met het aanvullende besluit van 29 november 2024 de afwijzing van de asielaanvraag van eiser gehandhaafd.
Eiser heeft op 31 december 2024 gereageerd op het aanvullende besluit. Op 7 februari en 2 mei 2025 heeft eiser zijn beroepsgronden aangevuld en aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft op 17 maart en 25 juni 2025 verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op een nadere zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, N.B. Tut als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Overwegingen
De tussenuitspraak
1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de door eiser gestelde problemen met de familie van [persoon A] niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, dat verweerder in het besluit van 25 april 2022 onvoldoende heeft toegelicht waarom de vrees van eiser voor gedwongen rekrutering niet reëel is en dat verweerder in dat besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er in Zuid-Soedan geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn.
Het aanvullende besluit
2. Het aanvullende besluit houdt – samengevat – in dat verweerder blijft bij de afwijzing van eisers asielaanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens verweerder zijn de verklaringen van eiser over gedwongen rekrutering wisselend. Bovendien acht verweerder, gelet op de algemene situatie in Zuid-Soedan op dat moment (29 november 2024), de vrees van eiser voor gedwongen rekrutering niet aannemelijk. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat in Zuid-Soedan, meer in het bijzonder in de regio Greater Upper Nile, geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. Ook wanneer de persoonlijke omstandigheden van eiser in aanmerking worden genomen, zoals zijn Nuer-afkomst en het gegeven dat eiser niet als ontheemd kan worden aangemerkt, concludeert verweerder dat terugkeer van eiser naar Zuid-Soedan op verantwoorde wijze mogelijk is. Volgens verweerder kan eiser bij terugkeer bovendien terugvallen op zijn familie en op een sociaal netwerk.
Beoordeling van de beroepsgronden
Inleiding
3. De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak niet uitsluitend ter beoordeling staat of verweerders standpunt in het aanvullende besluit over de situatie op dat moment juist is en of de eerder geconstateerde gebreken daarmee zijn hersteld. Het debat tussen partijen spitst zich namelijk vooral toe op de ontwikkelingen in Zuid-Soedan in de periode daarna en de gevolgen daarvan voor de asielaanvraag van eiser. Beide partijen hebben over deze recente ontwikkelingen gemotiveerde standpunten ingenomen en gaan er – terecht – van uit dat de rechtbank deze ontwikkelingen en standpunten betrekt bij de beoordeling van het beroep.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte meent dat eiser geen gegronde vrees heeft voor gedwongen rekrutering. Uit de landeninformatie blijkt dat zowel jongeren als volwassenen gedwongen worden gerekruteerd, ook in het gebied waar eiser vandaan komt. Dat eiser volgens verweerder wisselend heeft verklaard over een periode in het verdere verleden, wat eiser betwist, kan niet afdoen aan de gegrondheid van zijn vrees. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser onder meer brieven overgelegd van VluchtelingenWerk Nederland van 30 december 2024, 20 maart 2025 en 14 april 2025. Hieruit blijkt dat het gewapende conflict in Zuid-Soedan is opgelaaid, vooral in het gebied waar eiser vandaan komt (Upper Nile).
4.1. Eiser voert verder aan dat hij bij terugkeer naar Zuid-Soedan een reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van willekeurig geweld in het kader van het aanhoudende en wederom oplaaiende binnenlandse gewapend conflict. In dit verband wijst eiser erop dat het geweld in Upper Nile is toegenomen, waardoor de beoordeling van verweerder in het aanvullende besluit achterhaald is. Sterker nog, eiser stelt dat dit jaar (2025) al acht familieleden zijn omgekomen door bombardementen of geweervuur. Nasir is verwoest en er zijn tienduizenden mensen weggevlucht, onder wie eisers vrouw. Eiser moet daarom wel degelijk als ontheemde worden beschouwd. Daarnaast wijst eiser erop dat de organisatie Armed Conflict Location and Event Data en de United Nations Mission In South Sudan kanttekeningen plaatsen bij de volledigheid van de door henzelf gepubliceerde gegevens, waarop verweerder zijn beoordeling in belangrijke mate baseert, met name wat betreft het aantal incidenten en dodelijke slachtoffers. Eiser benadrukt dat deze gegevens dus geen accuraat beeld geven van de veiligheidssituatie in Zuid-Soedan ten tijde van het aanvullende besluit en daarna; die is (nog) ernstiger dan uit de betreffende gegevens lijkt te volgen. Verder verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 3 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1200, en naar de brieven van VluchtelingenWerk van 20 maart en 14 april 2025.
Algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan
5. De rechtbank verwijst voor het juridisch kader en een overzicht van de algemene situatie in Zuid-Soedan tot begin dit jaar naar de uitspraak van 15 april 2025 van deze rechtbank en zittingsplaats (ECLI:NL:RBDHA:2025:6210), overweging 8 tot en met 8.4. Die zaak ging overigens over een vreemdeling uit een ander gedeelte van de regio Greater Upper Nile, namelijk Unity, dan eiser. Eiser heeft geen informatie ingebracht die een wezenlijk ander beeld geeft van de algemene veiligheidssituatie in Greater Upper Nile of Zuid-Soedan in het algemeen ten tijde van het aanvullende besluit. De rechtbank gaat in deze zaak niet in op de vraag of de veiligheidssituatie in de regio Greater Upper Nile als geheel is verslechterd, maar richt zich op de situatie in de deelstaat Upper Nile, waar eiser vandaan komt. Eiser heeft informatie overgelegd die wijst op een significante verslechtering van de algemene veiligheidssituatie in deze deelstaat, en in het bijzonder in Nasir, in de eerste helft van 2025. Over deze ontwikkelingen van na het aanvullende besluit overweegt de rechtbank als volgt.
Veiligheidssituatie in Nasir, Upper Nile
6. In het aanvullende besluit wijst verweerder op informatie uit diverse bronnen waaruit blijkt dat zich in 2024 in Nasir en omgeving meerdere incidenten hebben voorgedaan tussen gewapende burgers en het regeringsleger. Volgens verweerder betreft het hier geen grootschalige gevechten, maar wijzen deze voorvallen er wel op dat men op gespannen voet met elkaar leeft. Verweerder concludeert op basis hiervan dat in de deelstaat Upper Nile geen sprake is van een situatie van zodanig willekeurig geweld dat dit zou nopen tot vergunningverlening. Volgens verweerder vinden er sinds het officiële einde van de burgeroorlog in 2018 geen grootschalige gewapende conflicten meer plaats en is er geen sprake van aanhoudende vuurgevechten, maar slechts van sporadische geweldsuitbarstingen. Het willekeurige geweld komt daarmee slechts incidenteel voor en is beperkt in intensiteit en omvang. Wat betreft eisers individuele situatie stelt verweerder onder meer dat niet is gebleken dat hij ontheemd is. Gelet hierop acht verweerder het niet aannemelijk dat eiser op individuele gronden een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
6.1. Eiser heeft zich ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer beroepen op de brief van VluchtelingenWerk van 20 maart 2025, waarin de veiligheidssituatie in de deelstaat Upper Nile – en in Nasir in het bijzonder – wordt belicht. In aanvulling op de incidenten die zich in 2024 hebben voorgedaan, waaronder (al dan niet strategische) luchtbombardementen en gewapende confrontaties tussen burgers en het regeringsleger in Nasir – die verweerder heeft betrokken bij het aanvullende besluit – wordt in deze brief nader ingegaan op de situatie in (het eerste kwartaal van) 2025. Volgens meerdere bronnen, aangehaald in de genoemde brief, is de veiligheidssituatie in de Upper Nile verder verslechterd. Na het ontslag van de gouverneur van de deelstaat, als gevolg van politieke spanningen tussen de Zuid-Soedanese president en vicepresident, zijn de gevechten tussen regeringstroepen en een etnische militie verder toegenomen. De Verenigde Naties melden dat sinds eind februari 2025 ongeveer 50.000 mensen als gevolg van dit geweld op de vlucht zijn geslagen, en dus ontheemd zijn geraakt. Daarnaast worden meldingen gemaakt van luchtbombardementen op burgers, uitgevoerd door zowel Oegandese troepen – op verzoek van de Zuid-Soedanese regering – als door het regeringsleger zelf. Voorts lanceerde het zogeheten ‘Witte leger’ (een etnische militie gelieerd aan de Nuer-gemeenschap) aanvallen op regeringseenheden in Nasir. Deze confrontaties leidden tot hevige gevechten, waarbij ongeveer vijftig doden en een groter aantal gewonden vielen. Volgens de brief van VluchtelingenWerk sluit deze recente geweldsescalatie aan bij de conflictpatronen die zich ook in 2024 en in de daaraan voorafgaande jaren voordeden, maar is het geweld inmiddels ‘uit de hand gelopen’.
6.2. Verweerder is op de door eiser aangevoerde informatie ingegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt dat nog altijd sprake is van een relatief laag niveau van willekeurig geweld – wat volgens hem wordt onderschreven door de brieven van VluchtelingenWerk – en dat daarom geen sprake zou zijn van een situatie als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn, onvoldoende gemotiveerd. Verweerder lijkt zich onder meer op het standpunt te stellen dat het (volgens hem beperkte) aantal geweldsincidenten eerder moet worden aangemerkt als gericht geweld dan als geweld in het kader van een binnenlands gewapend conflict met willekeurige burgerslachtoffers. Daarbij voert verweerder aan dat het geweld niet wijdverspreid voorkomt, maar voornamelijk in Nasir plaatsvindt, met dien verstande dat het geweld zich volgens verweerder de laatste tijd naar elders lijkt te verplaatsen. De rechtbank acht deze motivering, gelet op de aanzienlijke toename van het geweld, niet overtuigend. In het bijzonder de toename van luchtbombardementen op de burgerbevolking en het grote aantal mensen dat op de vlucht is geslagen is hierbij relevant.
6.3. Uit punt 43 van het arrest CF en DN van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, ECLI:NL:C:2021:472, volgt dat verweerder bij de beoordeling van eisers aanvraag onder meer de daadwerkelijke bestemming van eiser in het geval van terugzending naar het betrokken land of gebied moet betrekken. In dit geval is dat Nasir, waar zich volgens de beschikbare informatie juist ernstige geweldsincidenten voordoen, die bovendien in intensiteit zijn toegenomen. Zoals uit de stukken blijkt, zijn sinds februari 2025 minstens 50.000 mensen ontheemd geraakt, waaronder ook eisers echtgenote. Eiser heeft bovendien onweersproken gesteld dat hij dit jaar acht familieleden is verloren als gevolg van het geweld en dat zijn geboorteplaats is verwoest. Volgens eiser vinden luchtbombardementen en andere geweldsincidenten in en rondom Nasir nog altijd plaats, en is zijn familie nog steeds niet teruggekeerd.
6.4. Verweerder heeft naar eigen zeggen geen recente gegevens waaruit blijkt in hoeverre het aantal ontheemden in andere delen van Upper Nile is toegenomen of afgenomen en ook geen informatie over eventuele andere oorlogsmethoden of overige relevante factoren die bij de beoordeling van een mogelijke 15c-situatie in Nasir en omgeving in aanmerking moeten worden genomen. Gelet op de recente landeninformatie van VluchtelingenWerk, de verklaringen van eiser en de nog altijd zorgwekkende algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan, ligt het op de weg van verweerder om nader toe te lichten waarom volgens hem in Nasir geen sprake is van een 15c-situatie in Nasir als hij dat standpunt wenst te handhaven. De standpunten dat geen sprake zou zijn van een continuïteit van het geweld en dat het geweld zich inmiddels naar elders lijkt te hebben verplaatst, zijn onvoldoende gemotiveerd en vinden onvoldoende steun in de beschikbare informatie.
6.5. De slotsom is dat, hoewel het aanvullende besluit ten tijde van het nemen daarvan waarschijnlijk toereikend gemotiveerd was, eiser terecht heeft aangevoerd dat deze motivering inmiddels achterhaald is, gelet op de verslechterde veiligheidssituatie in en rondom Nasir. Verweerder zal daarom nader onderzoek moeten verrichten naar de situatie in Nasir en de deelstaat Upper Nile voor zover hij zich nog altijd op het standpunt wil stellen dat eiser verantwoord naar dat gebied kan terugkeren. De beroepsgrond slaagt.
Gedwongen rekrutering
7. Nu niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat eiser kan terugkeren naar zijn geboortedorp, mede gelet op de voortdurende aanwezigheid van een gewapend conflict in dat gebied – zoals beschreven in de brief van VluchtelingenWerk van 20 maart 2025 – en gezien de aanhoudende meldingen van gedwongen rekrutering en militievorming – in de overige door eiser overgelegde landeninformatie –, terwijl bovendien kan worden vastgesteld dat eiser inmiddels ontheemd is geraakt, ligt het op de weg van verweerder om ook op dit punt nader onderzoek te doen. Het aanvullende besluit kan ook op dit punt niet langer in stand blijven. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt eveneens.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit van 25 april 2022 en het aanvullende besluit van 29 november 2024 worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. De rechtbank heeft dit geprobeerd door een tussenuitspraak te doen. Dat heeft echter niet geleid tot een rechtmatig besluit op de asielaanvraag van eiser. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank desgevraagd verzocht niet nogmaals een tussenuitspraak te doen en de zaak terug te sturen naar verweerder. Verweerder heeft geen voorkeur kenbaar gemaakt. De rechtbank zal eisers voorkeur respecteren en verweerder opdragen binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 3.174,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is uitgegaan van 1 punt voor het beroepschrift tegen het besluit van 25 april 2022, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 12 september 2024, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na toepassing van een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de nadere zitting van 10 juli 2025, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit van 25 april 2022 en het aanvullende besluit van 29 november 2024;
-
draagt verweerder op om binnen twaalf weken met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.174,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.