ECLI:NL:RBDHA:2025:15156 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.22553 (beroep) en NL25.22554 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Gigengack).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1. Eiser heeft op 30 april 2025 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 17 mei 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.2. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Als tolk is verschenen de heer I.A.I. Abdelfattah.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over? De vorige asielaanvragen 2. Eiser heeft de Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1990. Eiser heeft op 20 juni 2012 een eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 20 februari 2014 is de aanvraag afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast. Op 5 augustus 2015 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 17 augustus 2015 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hierbij een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 2 jaar opgelegd gekregen. Dit besluit staat ook in rechte vast.
De (huidige) opvolgende asielaanvraag
2.1. Op 30 april 2025 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarbij hij zich beroept op zijn vorige twee asielaanvragen. Volgens eiser heeft hij nog steeds problemen met een aantal buren vanwege een stuk grond en omdat hij christen is en zullen ze hem doden bij een terugkeer naar Egypte. Ook stelt eiser dat hij bij een terugkeer naar zijn land direct opgepakt zal worden en een boete zal moeten betalen vanwege de dienstplicht.
Het bestreden besluit
3. Verweerder vindt dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag. Verweerder heeft daarom eisers opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser voert allereerst aan dat zijn problemen met de moslimburen nog steeds niet zijn opgelost. Verder voert eiser aan dat hij nooit aanleiding heeft gezien om contact op te nemen met zijn familie in Egypte en dat dit op dit moment, gelet op zijn huidige (detentie)omstandigheden, lastig is. Eiser voert ook aan dat verweerder ook los daarvan heeft miskend dat hij een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk kon verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, kan verweerder een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaren als de aanvrager geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd aan deze aanvraag, of als de nieuwe elementen en bevindingen niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Nieuwe elementen en bevindingen zijn relevant voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag als deze de kans op inwilliging van de asielaanvraag aanzienlijk groter maken.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht vinden dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag. Het betoog van eiser dat hij vanwege (detentie)omstandigheden niet in contact zou kunnen komen met zijn familie, maakt het voorgaande niet anders. Allereerst is niet gebleken dat eiser gedurende zijn detentie pogingen daartoe heeft ondernomen. Daarbij komt dat eiser sinds de afwijzing van zijn laatste aanvraag tien jaar geleden ruim de gelegenheid heeft gehad om bij zijn familie na te gaan of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. De enkele stelling van eiser dat die ontwikkelingen er zouden kunnen zijn, maakt niet dat verweerder niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Voor zover eiser betoogt dat de situatie in Egypte voor koptische christenen is verslechterd sinds zijn vorige aanvraag, volgt uit een uitspraak van de hoogste bestuursrechter dat koptische christenen in Egypte over het algemeen geen reëel risico lopen op ernstige schade of gegronde vrees voor vervolging hebben.
Conclusie en gevolgen
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.H. van der Velden, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.
Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:7.