Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15040 - Rechtbank Den Haag - 31 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1504031 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Jeugd- en Zorgrecht

Zaaknummer: C/09/688757 / JE RK 25-1269 Datum uitspraak: 31 juli 2025

Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, 'sGravenhage, hierna te noemen de Raad,

over

[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,

[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2024 in [geboorteplaats 3] , hierna te noemen [minderjarige 3] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats] , thans feitelijk verblijvende te [land] ,

[de vader], hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats] , advocaat mr. P. Drenth uit Den Haag.

De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen de gecertificeerde instelling.

1 Het verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 18 juli 2025.

1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:

  • [naam 2] en [naam 3] , namens de gecertificeerde instelling.

1.3. De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat zij wel juist is opgeroepen.

1.4. De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2 De feiten

2.1. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij spoed beschikking van 18 juli 2025 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging verleend om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 1 augustus 2025.

2.2. De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

2.3. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een (netwerk) pleeggezin.

2.4. [minderjarige 3] verblijft in een pleeggezin.

3 Het verzoek

3.1. De Raad verzoekt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2. De Raad heeft het verzoek – kort en zakelijk weergegeven – als volgt gemotiveerd. De kinderen woonden samen met de vader in een ernstig verwaarloosde woning en de kinderen waren zelf ook verwaarloosd. De moeder is in januari 2025 vertrokken naar [land] omdat de vader thuiskwam met een nieuwe vriendin van zestien jaar. Veilig Thuis is bij het gezin betrokken geraakt na meerdere meldingen vanuit de politie, het Crisis Interventie Team en school. De zorgen zien met name op de ernstig vervuilde woning bij de vader, het hoge verzuim van de kinderen op school en de uiterlijke verzorging van de kinderen. De kinderen zijn bovendien getuige geweest van fysiek geweld tussen de vader en familieleden. De zestienjarige vriendin van de vader heeft een baby en zorgt overdag voor de kinderen in de woning als de vader moet werken. De kinderen verbleven dus in een structureel vervuilde woning en in een structureel onveilige situatie. De Raad acht het noodzakelijk dat er op korte termijn intensieve hulpverlening opgestart wordt voor het gezin. Deze hulpverlening is tot op heden niet van de grond gekomen omdat de vader weigert hier aan mee te werken. Daarbij komt dat de moeder op dit moment uit beeld lijkt te zijn. Het is onduidelijk of zij contact heeft met de kinderen of zij een rol kan spelen in de opvoeding als gezaghebbende ouder. De grote zorgen over de fysieke en emotionele onveiligheid van de jonge kinderen zijn in ernst steeds meer toegenomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn na de spoeduithuisplaatsing door de gecertificeerde instelling bij de grootouders vaderszijde geplaatst nu er geen plek voor hen bleek te zijn in spoedpleeggezinnen. De Raad heeft de grootouders vaderszijde echter negatief gescreend als pleeggezin en acht het noodzakelijk dat de kinderen zo snel mogelijk naar een neutraal pleeggezin overgeplaatst worden.

4 De standpunten

4.1. Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek. Ten aanzien van het verzoek voor de machtiging tot uithuisplaatsing is namens de vader primair om afwijzing van het verzoek verzocht. De vader wil dat de kinderen zo snel mogelijk weer bij hem teruggeplaatst worden. Het is voor de vader zeer lastig dat de kinderen nu niet thuis wonen en dit heeft veel met hem gedaan. De vader heeft aangegeven open te staan voor de noodzakelijke hulpverlening. Subsidiair is namens de vader verzocht om bij toewijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing de kinderen te laten verblijven bij de grootouders vaderszijde. De vader heeft aangegeven dat [minderjarige 1] zeer veel moeite heeft gehad met de spoedplaatsing bij een neutraal pleeggezin en zij zou zich ook suïcidaal hebben geuit. Het is voor de vader dan ook zeer van belang dat de kinderen bij een langere uithuisplaatsing bij de grootouders kunnen verblijven. Ten aanzien van het verzoek voor de voorlopige ondertoezichtstelling heeft de vader zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

5 De beoordeling

5.1. De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan.[1] Er is een ernstig vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] acuut en ernstig wordt bedreigd. De voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om die bedreiging weg te nemen. De kinderrechter legt hieronder uit waarom.

5.2. De kinderen hebben de afgelopen periode in een zeer onveilige en verwaarloosde toestand verbleven in de thuissituatie. De moeder lijkt te zijn verdwenen uit het beeld, terwijl zij eerder de kinderen wel (mede) heeft verzorgd en opgevoed. Over haar rol en mogelijkheid tot het opnemen van de rol van (mede) opvoeder is nog niets bekend. Met haar dient snel contact gemaakt te worden door de jeugdbeschermer. Zowel de fysieke als mentale veiligheid van de kinderen kon niet langer gewaarborgd worden in de situatie bij vader. Het is gebleken dat de vader de dagelijkse verzorging van de kinderen overgelaten heeft aan een zestienjarig meisje die de verantwoordelijkheid moest dragen voor vier jonge kinderen. De kinderrechter is van oordeel dat het zeer zorgelijk is dat de vader dit kennelijk zelf niet inzag en eerder ook geen hulpverlening heeft willen accepteren waardoor de thuissituatie voor de kinderen zo verslechterd is geraakt. De inzet van zeer intensieve hulpverlening zal noodzakelijk zijn om de belangen van de kinderen te blijven waarborgen.

5.3. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis worden geplaatst.[2] Het is gebleken dat de thuissituatie bij de vader zeer onveilig is geweest voor de kinderen en hij daar onvoldoende adequaat op heeft gereageerd. Het is op dit moment naar het oordeel van de kinderrechter van belang dat de kinderen structuur, nabijheid en veiligheid geboden krijgen. De Raad heeft daarbij aangegeven dat de grootouders vaderszijde – waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment verblijven – negatief gescreend zijn voor de pleegzorg voor de kinderen. De kinderrechter acht het van belang dat er voor alle kinderen een passende en veilige plek gevonden kan worden.

5.4. Daarom stelt de kinderrechter [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht voor de duur van drie maanden. Ook machtigt de kinderrechter de gecertificeerde instelling om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis te plaatsen voor de duur van drie maanden.

5.5. De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6 De beslissing

De kinderrechter:

6.1. stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 1 augustus 2025 tot 18 oktober 2025;

6.2. verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 1 augustus 2025 tot 18 oktober 2025;

6.3. verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:

Artikel 1:257 BW.

Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).


Voetnoten

Artikel 1:257 BW.

Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).