ECLI:NL:RBDHA:2025:14854 - Rechtbank Den Haag - 5 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-3783 (bodem) en FA RK 25-3797 (voorlopige voorzieningen)
Zaaknummer: C/09/685566 (bodem) en C/09/685586 (voorlopige voorzieningen)
Datum beschikking: 5 augustus 2025
Gezag, vaststelling zorgregeling c.q. omgangsregeling en voorlopige voorzieningen ex 223 Rv
Beschikking op het op 20 mei 2025 ingekomen verzoek van:
[de vader] ,
de vader, zonder bekende woon- of verblijfplaats, feitelijk verblijvende in Zwitserland, advocaat: mr. M.J. Zennipman in ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. M.M.C. van der Sanden in ’s-Gravenhage.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
Op 8 juli 2025 zijn de zaken gecombineerdbehandeld op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
Feiten
Verzoek en verweer
in de bodemprocedure met zaaknummer C/09/685566 en FA RK 25-3783: De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
De moeder heeft mondeling verweer gevoerd, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
in de voorlopige voorzieningen met zaaknummer C/09/685586 en FA RK 25-3797 De vader verzoekt, voor de duur van het geding een zorgregeling te treffen tussen de kinderen en de vader waarbij zij maandelijks één weekend per maand, in onderling overleg te bespreken welk weekend, bij hem zijn van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur waarbij de vader naar Zoetermeer komt om de kinderen te halen en terug te brengen alsmede te bepalen dat de moeder de vader in de gelegenheid dient te stellen één maal per week te kunnen videobellen met de kinderen op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat de moeder de regeling niet nakomt.
Op de zitting heeft de vader zijn verzoek tot voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingetrokken, nu deze tegelijktijdig met de bodem wordt behandeld.
Beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de voorliggende verzoeken over het gezag, de zorgregeling en de informatieregeling.
Gezag Wettelijk kader Op grond van artikel 1:253c eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten. Het verzoek om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten wordt slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Inhoudelijke beoordeling De vader wil graag mede met het gezag over de kinderen worden belast. Hij wil onderdeel uitmaken van het leven van de kinderen en geeft aan goed bereikbaar te zijn voor de moeder om gezamenlijk gezagsbeslissingen te kunnen nemen.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de vader. De afgelopen jaren is er veel discussie geweest tussen de ouders en op dit moment communiceren zij op geen enkele manier met elkaar. Volgens de moeder is het hierdoor – en mede omdat de vader in Zwitserland woont – niet mogelijk om gezamenlijk gezagsbeslissingen te nemen.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders in gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, omdat dit in het belang van de kinderen wordt geacht. Hiervoor is echter wel vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De rechtbank is van oordeel dat de minimale basis voor gezamenlijk gezag op dit moment tussen de ouders ontbreekt en niet te verwachten valt dat daar binnen afzienbare tijd verbetering in komt. Tussen de ouders is al langere tijd geen enkele vorm van communicatie en er is sprake van flinke spanningen tussen hen. Zo is Veilig Thuis betrokken geraakt bij het gezin en zijn er veiligheidsafspraken gemaakt. Zo gaat de vader niet op bezoek bij de moeder en de kinderen, wordt de politie gebeld als de vader wel aan de deur staat en staat er een Afspraak op Locatie (AOL) op het adres van de woning waar de moeder en de kinderen wonen. Met behulp van de hulpverlening moet een plan worden opgesteld zodat er veilig en gelijkwaardig contact kan plaatsvinden tussen de ouders, en daarna moet er gekeken worden hoe de vader op een veilige manier contact kan hebben met de kinderen. Veilig Thuis heeft voor deze hulpverlening Inzet aangeraden en de zaak aan hen overgedragen. Duidelijk is dat er zeer veel spanningen zijn tussen partijen en ook veiligheidszorgen. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er op dit moment nog geen situatie is dat partijen gezamenlijk beslissingen over de kinderen kunnen nemen. Daarmee is er een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en is het niet te verwachten dat er binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over de kinderen te belasten, afwijzen.
Omgangsregeling Wettelijk kader Op grond van artikel 1:377a eerste lid BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met het kind. De rechtbank stelt op grond van het tweede lid van artikel 1:377a BW, op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een omgangsregeling vast, tenzij zich één of meer van de in dat artikel genoemde uitzonderingsgronden voordoen.
Inhoudelijke beoordeling De vader verzoekt een omgangsregeling waarbij de kinderen een weekend per maand van vrijdagavond 18:00 uur tot zondag 18:00 uur bij hem zijn in Zoetermeer. Daarnaast verzoekt de vader de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen en wil hij graag één keer per week videobellen. Tot december 2024 had hij regelmatig omgang met de kinderen gedurende een heel weekend. Sindsdien heeft de moeder de omgang niet meer toegelaten waardoor hij de kinderen nu al een paar maanden niet heeft gezien.
De moeder staat contact tussen de vader en de kinderen niet in de weg, maar zij is van mening dat dit wel veilig en onder begeleiding moet gebeuren. Volgens haar zou Inzet gaan regelen dat begeleide omgang tussen de vader en de kinderen opgezet gaat worden, maar dit is nog niet van de grond gekomen.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor al aangegeven zijn er naar aanleiding van het onderzoek door Veilig Thuis van februari 2025 een aantal veiligheidsafspraken gemaakt. De rechtbank heeft op de zitting al benoemd niet te twijfelen aan de adviezen en veiligheidsafspraken van Veilig Thuis, temeer nu gesproken is met beide ouders, de huisarts, het kinderdagverblijf en het kinderdagcentrum.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de stukken uit het dossier en wat er op de zitting is besproken, dat onder professionele begeleiding moet worden gewerkt aan contactherstel tussen de vader en de kinderen. Gebleken is dat Inzet nog niet betrokken is bij het gezin. De raadsvertegenwoordiger heeft op de zitting aangeboden om contact op te nemen, om dit proces te versnellen. De rechtbank zal daarnaast partijen verwijzen naar Omgangsbegeleiding, nu beide ouders hun bereidheid hebben uitgesproken om deel te nemen aan het traject. De rechtbank zal de ouders hiertoe in de gelegenheid stellen, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per e-mail verzonden naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan Omgangsbegeleiding en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstanties.
De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om, zoals op de zitting met de ouders is besproken, de eindrapportage over het verloop van de Omgangsbegeleiding in te dienen voor de na te melden pro forma datum. De hulpverleningsinstantie kan de rechtbank tussentijds informeren als daartoe aanleiding is. Als het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat dient de instantie de eindrapportage ook tegelijkertijd te zenden aan de Raad. Aan de hand van de eindrapportage zal de Raad bezien of er een onderzoek van de Raad noodzakelijk is. De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank hierover te informeren en, indien de Raad onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarvan bij de rechtbank een rapport in te dienen. De Raad wordt in dat geval verzocht om de volgende vragen te beantwoorden:
Deze beschikking geldt als voorwaardelijke opdracht aan de Raad om een onderzoek te verrichten voor het geval dat het traject volgens de uitvoerende hulpverleningsinstantie niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de beslissing ten aanzien van de omgangsregeling zal aanhouden tot na te melden pro forma datum in afwachting van het verloop van het hulpverleningstraject, dan wel de resultaten van het rapport en advies van de Raad.
Videobellen Op de zitting hebben de ouders afgesproken dat de vader iedere week op donderdag 18:00 uur zal videobellen met de kinderen. De vader zal hiervoor naar de moeder bellen. De rechtbank zal deze afspraak opnemen in het dictum.
Informatie- en consultatieregeling Wettelijk kader Op grond van het eerste lid van artikel 1:377b BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van de ouder kan de rechtbank ter zake een regeling vaststellen.
Inhoudelijke beoordeling De vader verzoekt een informatieregeling waarbij de moeder hem maandelijks informatie moet geven over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen, alsmede moet consulteren over de schoolkeuze, de gezondheid, het verblijf gedurende vakanties buiten Nederland en noodzakelijke medische zaken. De moeder kan instemmen met de informatieregeling per e-mail, maar verzoekt de consultatieregeling af te wijzen.
De rechtbank zal – conform de gemaakte afspraak op de zitting – bepalen dat de moeder één keer per maand de vader moet informeren over gewichtige aangelegenheden van de kinderen inclusief recente foto’s. De consultatieregeling zal de rechtbank afwijzen, gelet op dat wat hierboven is overwogen ten aanzien van het gezag. Eerst zal de hulpverlening verleend moeten worden.
Beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek van de vader om hem te belasten met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2018 in [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 in [geboorteplaats] ;
bepaalt als informatieregeling dat de moeder één keer per maand per e-mail de vader moet informeren over gewichtige aangelegenheden inclusief recente foto van Hamsa en [minderjarige 2] ;
stelt vast dat de ouders, te weten: [de vader] (de vader), wonende in Zwitserland;
en
[de moeder] (de moeder), wonende aan de [adres] ( [postcode] ) in [plaats] ;
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan Omgangsbegeleiding en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar: Kenniscentrum Kind en Scheiding, Albertus de Oudelaan 1, 2273 CW Voorburg;
*bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de Omgangsbegeleiding met kopie aan beide ouders en hun advocaten en daarvan, indien het traject niet positief is verlopen, gelijktijdig een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming stuurt;
bepaalt dat de griffier na ontvangst van de rapportage van een niet positief verlopen traject een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming toestuurt;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming bij een niet positief verlopen traject te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen, de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren en, indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte ten aanzien van de consultatieregeling;
houdt iedere beslissing ten aanzien van de omgangsregeling, de verdeling van de vakanties en feestdagen en dwangsom aan tot 1 februari 2026 pro forma.