ECLI:NL:RBDHA:2025:14568 - Rechtbank Den Haag - 23 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-3566
Zaaknummer: C/09/685147
Datum beschikking: 23 juli 2025
Voorlopige voorzieningen
Beschikking op het op 14 mei 2025 ingekomen verzoek van:
[de vrouw] ,
de vrouw, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. M. de Bluts te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man] ,
de man, Registratie Niet Ingezetenen (RNI).
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift.
Op 9 juli 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen de vrouw en haar advocaat. De man is opgeroepen via de Staatscourant. Daarnaast heeft mr. de Bluts de oproep voor de zitting tweemaal naar de man gemaild. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat de man in Nederland werkt, omdat de dosimeter die hij voor zijn werk in Nederland nodig heeft, nog recent naar de echtelijke woning is gestuurd.
Ondanks de oproep is de man niet ter zitting verschenen.
Van de zijde van de vrouw zijn de volgende nadere stukken overgelegd:
Feiten
Verzoek en verweer
Het verzoek van de vrouw, zoals dat thans luidt, strekt ertoe dat een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van € 1.739,- bruto per maand wordt vastgesteld, met ingang van 1 mei 2025, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De man heeft geen verweer gevoerd.
Beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht De Nederlandse rechter komt in deze voorlopige voorzieningenprocedure rechtsmacht toe
De bevoegdheid bij alimentatiekwesties in voorlopige voorzieningenprocedures wordt ontleend aan de bevoegdheidsregels van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008). Op grond van artikel 3 onder b van de Alimentatieverordening is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het onderhavige verzoek, omdat de onderhoudsgerechtigde – de vrouw – haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Op grond van artikel 15 van de Alimentatieverordening in samenhang bezien met artikel 3 lid 1 van het Protocol van 23 november 2007, is Nederlands recht van toepassing nu de alimentatiegerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Voorlopige partneralimentatie Ingangsdatum De vrouw verzoekt de ingangsdatum te bepalen op 1 mei 2025. De rechtbank zal, nu de man geen verweer heeft gevoerd, voor de ingangsdatum aansluiten bij de door de vrouw verzochte datum.
Behoefte De rechtbank zal de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de Hofnorm. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen.
De vrouw stelt dat zij gedurende het huwelijk niet gewerkt heeft. De rechtbank sluit daarom voor het netto besteedbaar gezinsinkomen aan bij het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man gedurende het huwelijk.
De rechtbank gaat voor het inkomen van de man uit van het bedrag dat genoemd is in de door de vrouw in productie 7 overlegde brief van de werkgever, Canon, te weten € 6.182,- bruto per maand. Dit bedrag wordt vermeerderd met 8% vakantiegeld. Op basis hiervan, en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man, en dus ook het NBGI, op het moment van het huwelijk op € 4.460,- per maand.
De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw bedraagt dan volgens de Hofnorm € 2.676,- netto per maand (60% van € 4.460,- per maand).
Aanvullende behoefte De rechtbank zal beoordelen in hoeverre de vrouw redelijkerwijs zelf in haar behoefte kan voorzien.
Op de netto behoefte van € 2.676,- van de vrouw moet haar huidige NBI in mindering worden gebracht. Voor de berekening van het huidige NBI van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 1.800,- bruto per vier weken bij een werkweek van 32 uur te vermeerderen met 8 % vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van een bruto uurloon van afgerond € 14,- per uur, zoals volgt uit de door de vrouw overlegde salarisspecificatie. Op jaarbasis bedraagt het inkomen dan € 25.272 bruto. Op basis hiervan, en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 2.017,- per maand.
De vrouw heeft dus een aanvullende behoefte van (2.676 – 2.017 =) € 659,- netto per maand. Dit is € 1.227,- bruto per maand.
Draagkracht man Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank opnieuw uit van een inkomen van € 6.182,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld. Op basis hiervan en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen hefftingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man op € 4.460,- per maand.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.125,- per maand, zal de rechtbank voor de bepaling van zijn draagkracht volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie de daarbij behorende draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.310)] toepassen. Hieruit volgt een draagkracht van de man van € 1.087,- per maand (60% x [4.460 – (0,3 x 4.460 + 1.310)]). Gebruteerd komt dit neer op € 1.738,- per maand.
Conclusie De rechtbank constateert dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van € 1.227,- bruto per maand. De man heeft voldoende draagkracht om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien. De rechtbank bepaalt daarom dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2025 voorlopig een bedrag van € 1.227,- bruto per maand zal betalen.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2025 voorlopig een partneralimentatie van € 1.227,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.