Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14528 - Rechtbank Den Haag - 22 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1452822 juli 2025

Rechtsgebieden

StrafrechtStrafprocesrecht

Uitspraak inhoud

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/254294-18

Datum uitspraak: 22 juli 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 maart 2019, 22 mei 2019 (beide politierechterzittingen) en 22 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van wat door de raadsman van de verdachte mr. L.A. Nooijen naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een gitaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als vinder(s), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Gelet op artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vervalt het recht tot strafvordering door verjaring na zes jaren voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. De verdachte wordt vervolgd voor artikel 321 Sr, waarop een strafmaximum van drie jaren gevangenisstraf is gesteld.

De vervolging is aangevangen op 22 oktober 2018. Hoewel de verjaring in het verleden (meermaals) is gestuit, is de zaak na 22 mei 2019 niet meer door het de officier van justitie op een zitting van deze rechtbank aangebracht totdat op 8 juli 2025 een oproeping werd uitgereikt. Dat is meer dan zes jaren geleden. Van enige daad van vervolging in de tussenliggende periode waardoor de verjaring (wederom) is gestuit, is niet gebleken. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank daarom van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte nu het ten laste gelegde feit is verjaard. De rechtbank zal het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren in de vervolging van het ten laste gelegde feit.

4 De beslissing

De rechtbank:

verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen, voorzitter, mr. F.M. Guljé, rechter, mr. E.R.F. van Engelen, rechter, in tegenwoordigheid van mrs. D.D. Jongen en D.A. Goldstoff, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2025.