ECLI:NL:RBDHA:2025:14216 - Rechtbank Den Haag - 31 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/11399
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2025 in de zaak tussen
[naam], eiser,
V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. K.J. Jansen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Eiser meent dat er niet tijdig is beslist op zijn bezwaarschrift tegen het stoppen van het bieden van onderdak en begeleiding in de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV) te Groningen.
1.1. Bij brief van 23 december 2024 is, namens de minister, aan eiser bericht dat de LVV stopt per 31 december 2024. Eiser heeft naar aanleiding hiervan bezwaar gemaakt.
1.2. Op 21 mei 2025 is namens eiser het beroep tegen het niet tijdig beslissen ingediend.
1.3. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Ook heeft hij de rechtbank bericht dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft hier schriftelijk op gereageerd.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting gevoegd behandeld met 78 andere beroepen niet tijdig beslissen, gezien de onderlinge samenhang.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiser heeft de rechtbank verzocht om te worden vrijgesteld van de verplichting om het griffierecht te betalen. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op wat naar voren is gebracht over het inkomen. Van eiser wordt daarom geen griffierecht geheven.
3. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld om te beoordelen of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Zij zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser nog procesbelang?
4. De omstandigheid dat een vreemdeling in Nederland met onbekende bestemming vertrekt, zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, kan betekenen dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. In dat geval kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat een vreemdeling belang heeft bij zijn beroep, als uit recente informatie van zijn gemachtigde blijkt dat deze nog contact onderhoudt met de vreemdeling over de procedure, na de datum van de melding van het vertrek met onbekende bestemming.
5. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Schriftelijk is aangegeven dat op 16 juni 2025 door de Vreemdelingenpolitie is gemeld dat eiser zelfstandig zijn woonruimte heeft verlaten. Ter onderbouwing is een reactie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) overgelegd, waarin gemeld is dat eiser eerder per 7 augustus 2024 de opvang heeft moeten verlaten en dat zijn huidige verblijfadres onbekend is. In reactie heeft gemachtigde schriftelijk aangegeven dat eiser nadien in de LVV is opgevangen en dat hij eiser daar in december 2024 heeft gesproken. Verder is aangegeven dat hij bij de INLIA heeft geverifieerd dat eiser op 1 januari 2025 nog in de LVV te Groningen verbleef.
6. Op zitting heeft de minister het standpunt gehandhaafd. Volgens hem blijkt uit interne gegevens dat eiser ook met onbekende bestemming is uitgestroomd uit de gemeentelijke opvang, en dat hij door politie in het Verenigd Koninkrijk is aangetroffen. Volgens de interne gegevens verblijft eiser thans in Frankrijk of België. De gemachtigde van eiser heeft dit op zitting niet weersproken. Desgevraagd heeft de gemachtigde ook niet gesteld dat hij nog steeds contact heeft met eiser, maar is hij bij zijn schriftelijke reactie gebleven.
7. Onder het samenstel van deze omstandigheden, neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Zijn gemachtigde heeft niet weersproken dat eiser volgens gegevens van de minister niet langer in Nederland verblijft. Evenmin heeft de gemachtigde gesteld dat hij nog contact onderhoudt met eiser. De rechtbank neemt dan ook aan dat eiser geen prijs meer stelt op het namens hem ingestelde beroep. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer bij een inhoudelijke behandeling van het beroep.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, en dat zij geen dwangsom of een beslistermijn oplegt. De minister is echter op grond van de Awb
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is op 31 juli 2025 gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.
Zie de uitspraak van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662, r.o. 2.7.
De Algemene wet bestuursrecht.