Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14193 - Rechtbank Den Haag - 31 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1419331 juli 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtGezondheidsrecht

Uitspraak inhoud

Team Jeugd- en Zorgrecht

Zaak-/rekestnr.: C/09/687974 / FA RK 25-5064 Datum beschikking: 10 juli 2025

Beschikkingnaar aanleiding van het op 7 juli 2025 door de officier van justitie ingediende verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel, als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:

hierna te noemen: betrokkene, geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , thans verblijvende in de accommodatie [instelling] , afdeling: [afdeling] te [plaats] , advocaat: mr. G.E.M. Later te Den Haag.

Procesverloop

Bij verzoekschrift heeft de officier van justitie verzocht om voortzetting van de op 4 juli 2025 genomen crisismaatregel.

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:

  • een afschrift van de politiemutaties;

  • een brief van de officier van justitie van 4 juli 2025, waaruit blijkt dat betrokkene geen justitiële documentatie heeft.

De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 juli 2025. Daarbij zijn de volgende personen gehoord:

  • de advocaat;

  • de afdelingsarts, mevrouw [naam 2] .

Omdat door de officier van justitie een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig werd geacht en het de rechtbank ter zitting is gebleken dat diens aanwezigheid ook niet noodzakelijk was om tot een inhoudelijke beslissing te kunnen komen, is de officier van justitie niet gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet in staat was zich te doen horen. Betrokkene was ook naar de mening van haar advocaat zodanig geëmotioneerd dat zij niet in staat was om haar mening te geven. De rechtbank heeft de zitting daarom voortgezet buiten aanwezigheid van betrokkene.

Standpunten ter zitting

Door de advocaat is er ter zitting geen inhoudelijk verweer gevoerd.

De afdelingsarts heeft ter zitting naar voren gebracht dat bij betrokkene sprake is van verhoogde suïcidaliteit en inadequate coping, wat ertoe heeft geleid dat betrokkene een euthanasietraject wil doorlopen. Betrokkene ervaart herbelevingen van traumatische gebeurtenissen uit het verleden, wat zich uit in frequent schreeuwen en huilen. Hierdoor is betrokkene zowel fysiek als mentaal onrustig. Momenteel wordt gezocht naar een afdeling die passende zorg kan bieden voor haar complexe problematiek. Het doel is dat betrokkene minder herbelevingen ervaart, minder medicatie toegediend krijgt en minder vaak gefixeerd hoeft te worden.

Beoordeling

Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in:

  • ernstig lichamelijk letsel.

Er bestaat een aanzienlijk risico op lichamelijk letsel, omdat betrokkene hard met haar hoofd tegen de muur bonkt en er niet mee stopt, zelfs niet wanneer er sprake is van bloedingen. Daarnaast slaat betrokkene zichzelf met haar handen op het hoofd en reageert betrokkene niet op aanspreken.

Vermoed wordt dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis, te weten inadequate coping bij ASS dan wel persoonlijkheidsproblematiek. De crisissituatie is zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.

De rechtbank is van oordeel dat, anders dan de in de crisismaatregel genoemde zorg, de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn om het nadeel af te wenden, te weten:

  • toedienen van vocht;

  • toedienen van voeding;

  • toedienen van medicatie;

  • verrichten medische controles;

  • andere medische handelingen en therapeutische maatregelen;

  • beperken van de bewegingsvrijheid;

  • insluiten;

  • uitoefenen van toezicht op betrokkene;

  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;

  • opnemen in een accommodatie.

Op grond van art. 7:8 lid 2 Wvggz en onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2020 is de rechtbank bevoegd om – afwijkend van het verzoek van de officier van justitie – vormen van verplichte zorg toe te voegen om het ernstig nadeel af te wenden.[1] De rechtbank is van oordeel dat de vorm van verplichte zorg ‘aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’ noodzakelijk is om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel af te wenden, zodat bijvoorbeeld het gebruik van sociale media kan worden beperkt als dat nodig is.

Betrokkene verzet zich tegen deze zorg. Betrokkene reageert niet op aanspreken, waardoor het toepassen van fixatie en het gedwongen toedienen van medicatie noodzakelijk zijn gebleken.

Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. De voorgestelde verplichte zorg is bovendien evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt verder dat rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.

Gelet op het voorgaande zal een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel worden verleend, welke machtiging een geldigheidsduur heeft van drie weken na heden.

Beslissing

De rechtbank:

verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,

inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:

  • toedienen van vocht;

  • toedienen van voeding;

  • toedienen van medicatie;

  • verrichten medische controles;

  • andere medische handelingen en therapeutische maatregelen;

  • beperken van de bewegingsvrijheid;

  • insluiten;

  • uitoefenen van toezicht op betrokkene;

  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;

  • opnemen in een accommodatie;

bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 31 juli 2025.

HR 5 juni 2020 ECLI:NL:HR:2020:1017, r.o. 3.3.2.


Voetnoten

HR 5 juni 2020 ECLI:NL:HR:2020:1017, r.o. 3.3.2.