ECLI:NL:RBDHA:2025:14119 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2639
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Doruk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] B.V., uit [vestigingsplaats] (de werkgever) (gemachtigde: mr. H. Mouselli).
Inleiding
In het besluit van 24 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 26 januari 2023 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat hij voor 3,41% arbeidsongeschikt wordt geacht. Aan dit besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige ten grondslag.
In het besluit van 22 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Aan dit besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De werkgever heeft een zienswijze ingediend.
Verweerder heeft met een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b gereageerd op vragen van de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde, een tolk en zijn verzorger. Verder zijn ook de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de werkgever verschenen.
Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
1. De werkgever neemt als derde-partij deel aan het geding. Eiser heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met de werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van de werkgever van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de werkgever alsnog kennis neemt van de medische situatie van eiser.
Gronden van eiser
2. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten. Ondanks behandelingen en medicatie is zijn vooruitgang minimaal geweest, voornamelijk vanwege aanhoudende pijn. De verschillende soorten medicatie die eiser gebruikt geven verschillende bijwerkingen waar onvoldoende rekening mee is gehouden. Ook volgt uit medische informatie dat er geen volledig herstel is ondanks de behandelingen. Vanwege eisers klachten is hij niet geschikt om de geduide functies uit te voeren waarbij regelmatig staan, buigen en tillen vereist zijn. Op de zitting heeft eiser benadrukt dat verweerder gefragmenteerd heeft gekeken naar zijn klachten. De medicatie die in beroep wordt genoemd heeft hij constant gebruikt, ook al blijkt uit de stukken van niet.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uitgebreid rekening is gehouden met eisers klachten. Het medicatiegebruik van eiser is besproken met de verzekeringsarts b&b tijdens de hoorzitting. Daarnaast is ook de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op enkele punten aangescherpt om ervoor te zorgen dat de geduide functies niet te intensief belastend zijn. Eiser wordt voor 24,85% arbeidsongeschikt geacht, zodat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Zienswijze van de werkgever
4. De werkgever geeft aan dat de verzekeringsarts b&b rekening heeft gehouden met de klachten van eiser en heeft daarvoor diverse beperkingen aangenomen. Uit de medische informatie en het onderzoek van de verzekeringsarts b&b volgt niet dat sprake is van ernstige afwijkingen die verdergaande beperkingen rechtvaardigen. Op de zitting heeft de werkgever aangegeven dat eiser op 1 maart 2021 volledig hersteld is gemeld en dat hij niet aaneengesloten arbeidsongeschikt is geweest. Eiser heeft enkel gesteld dat hij de geduide functies niet kan uitvoeren, maar hij heeft niet onderbouwd waarom dat zo is. Volgens de werkgever is er geen sprake van een gefragmenteerde beoordeling, maar geeft de verzekeringsarts heel secuur en kundig aan wat vanuit zijn expertise de conclusie is.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser. Zo heeft de primaire verzekeringsarts beperkingen aangenomen zowel ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren als dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts b&b heeft aanvullende beperkingen aangenomen, zodat de werkzaamheden op de datum in geding (26 januari 2023) niet te belastend zijn. Volgens de verzekeringsarts b&b volgt uit het onderzoek en de verkregen en opgevraagde medische informatie dat ernstigere beperkingen niet medisch kunnen worden geobjectiveerd. Over de verschillende soorten medicatie die eiser gebruikt, geeft de verzekeringsarts b&b aan dat eiser in zijn beroepschrift de medicatie noemt die in de brief van de psycholoog van 18 maart 2024 is vermeld. Deze brief is echter van ruim een jaar na de datum in geding. De in deze brief vermelde medicatie wijkt af van de medicatie die in de brief van de psychiater van 13 februari 2023, kort na de datum in geding, is vermeld. Dat eiser de medicatie die in de brief van 18 maart 2024 wordt genoemd al sinds 2021 gebruikt, volgt niet uit de stukken. De verzekeringsarts b&b heeft gereageerd op de medische informatie die eiser in de beroepsprocedure heeft ingediend en geeft aan dat uit deze informatie geen nieuwe gegevens naar voren komen met betrekking tot de datum in geding. De inhoud van de brief van de neuroloog van 17 november 2023 was al bekend bij de verzekeringsarts b&b, omdat de inhoud overeenkomt met de brief van de neuroloog van 21 november 2023 die zich al in het dossier bevindt. De brief van de psycholoog van 18 maart 2024 is van ruim een jaar na de datum in geding. Volgens de verzekeringsarts b&b volgt uit deze brief geen specifieke objectieve medische onderzoeksbevindingen die relevant zijn voor de datum in geding. De brief geeft ook geen aanleiding tot een andere visie over de inschatting van de medische situatie of tot het aannemen van specifieke aanvullende beperkingen. De rechtbank begrijpt dat eiser van mening is dat hij ernstiger beperkt is dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. De rechtbank kan bij de beoordeling van het beroep niet alleen afgaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. Bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid zijn namelijk niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend. Het gaat erom dat de verzekeringsarts op basis van medische informatie moet beoordelen welke beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid moeten worden aangenomen. Ook bij het vaststellen van de beperkingen van eiser is de verzekeringsarts b&b uitgegaan van de medische informatie over zijn klachten. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de verzekeringsarts b&b meer beperkingen had moeten aannemen.
6. Uit wat hiervoor is geoordeeld volgt dat het medische deel van het bestreden besluit juist is. Dat betekent dat wat eiser in beroep naar voren heeft gebracht niet gevolgd wordt.
7. Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding om te oordelen dat de geduide functies niet passend zijn voor eiser. Eiser heeft ook niet specifiek aangevoerd welke functies niet voor hem geschikt zouden zijn en waarom. De rechtbank is daarom van oordeel dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
Conclusie
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft bepaald dat eiser met ingang van 26 januari 2023 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.