Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.34567

van Russische nationaliteit, geboren op [geboortedatum], V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. D. Matadien),

en

(gemachtigde: mr. F. Schoot).

Procesverloop

  1. Bij brief van 24 juli 2025 is kenbaar gemaakt dat verzoeker op 30 juli 2025, om 09:20 uur, per vliegtuig zal uitreizen naar Denemarken.

1.1. Verzoeker heeft hiertegen op 28 juli 2025 bezwaar gemaakt en tevens op 28 juli 2025 de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de geplande overdracht aan Denemarken wordt geschorst en hem wordt toegestaan om de beslissing op het bezwaarschrift tegen zijn overdracht in Nederland te mogen afwachten

1.2. De minister heeft op 29 juli 2025 gereageerd op het verzoek. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

1.3. Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.[1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, omdat hij geen inkomen of vermogen heeft. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het dossier, aanleiding om het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe te kennen.

  2. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed dat vereist, gelet op de betrokken belangen.[2]

  3. Uit het overgelegde dossier blijkt het navolgende.

4.1. Verzoeker heeft op 25 januari 2025 in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend. De minister heeft op 27 februari 2025 de autoriteiten van Denemarken verzocht verzoeker terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Denemarken heeft op 10 maart 2025 hiermee ingestemd.

4.2. Bij besluit van 3 april 2025 heeft de minister de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit besluit geldt tevens als een overdrachtsbesluit. Bij uitspraak van 13 juni 2025 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 juli 2025 is deze uitspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bevestigd.

4.3. Verzoeker is op 16 juli 2025 in vreemdelingenbewaring gesteld.

4.4. Op 25 juli 2025 heeft verzoeker een artikel 64-aanvraag gedaan. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 28 juli 2025 afgewezen.

4.5. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden tussen het overdrachtsbesluit en de feitelijke overdracht, welke niet of onvoldoende zijn getoetst door de minister en dat de minister haar bevoegdheid op een onrechtmatige wijze uitoefent vanwege de geplande overdracht. Verzoeker heeft vliegangst, diversen psychische stoornissen en vertoont suïcidegedrag. De medische en psychische klachten van verzoeker zijn verergerd vanwege een samenhang van schizofrenie, een psychische stoornis en suïcidale gedachten. Verzoeker voert verder aan dat er in zijn geval sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden volgens het Bahaddar-arrest.[3] Verzoeker wijst specifiek op een brief die de minister in de bewaringszaak van verzoeker naar de rechtbank heeft gestuurd en waarin staat aangegeven dat is gevraagd om niet met verzoeker te delen dat hij op 30 juli 2025 zal worden overgedragen om medische problemen voorafgaand aan de overdracht te voorkomen.

4.6. In het verweerschrift heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de geplande overdracht aan Denemarken zal leiden tot een onomkeerbare ernstige achteruitgang van de gezondheidstoestand van verzoeker en dat de overdracht daarom geen strijd oplevert met de bepalingen van het EVRM[4] of het Handvest van de EU. De minister geeft hiertoe aan dat de benodigde waarborgen zijn getroffen om de overdracht te kunnen laten plaatsvinden. Zo is op 17 juli 2025 contact geweest met een psycholoog over de vliegangst van verzoeker en is door de psycholoog aangegeven dat er geen medische verklaring omtrent vliegangst wordt afgegeven. Verder wordt er voor de overdracht via de huisarts een kalmeringsmiddel verstrekt en wordt verzoeker tijdens de reis begeleid door een medisch escort en door escorts van de Koninklijke Marechaussee. Ook is Denemarken geïnformeerd over de medische problematiek van verzoeker en vindt er voor vertrek nog een ‘fit-to-fly’ keuring plaats.

  1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt.[5] Daarnaast is het maken van bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting zodanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen moet een vreemdeling in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het Bahaddar-arrest. Het voorgaande geldt ook in dit geval, waar het gaat om de feitelijke overdracht van verzoeker.

  2. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

6.1. Alles overziend is de voorzieningenrechter van oordeel dat in wat verzoeker heeft aangevoerd, gelet op de daarop door de minister gegeven reactie, geen grond is gelegen voor het oordeel dat niet van de rechtmatigheid van de overdracht en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd kan worden uitgegaan. De minister heeft in de Dublinprocedure voldoende rekening gehouden met de medische omstandigheden van verzoeker. De rechtbank ziet enkel in de gestelde vliegangst een nieuwe omstandigheid ten opzichte van de Dublinprocedure. Ten aanzien van de gestelde vliegangst is de rechtbank van oordeel dat verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd dat overdracht naar Denemarken leidt tot een risico op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de EU. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de minister de overdracht met voldoende waarborgen heeft omkleed nu er recent bij een psycholoog is geïnformeerd over de gestelde vliegangst, verzoeker kalmerende medicijnen zullen worden toegediend, verzoeker tijdens de vlucht wordt begeleid door zowel een medische escort als door escorts van de Koninklijke Marechaussee en er voorafgaand aan de vlucht nog om een ‘fit-to-fly’ verklaring zal worden gevraagd.

6.2. De voorzieningenrechter ziet verder, mede gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 13 juni 2025 en de bevestiging van de Afdeling van die uitspraak, geen aanleiding voor het oordeel dat de overdracht aan Denemarken leidt tot een situatie als bedoeld in het Bahaddar-arrest .

Conclusie en gevolgen

  1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker op 30 juli 2025 kan worden overdragen aan Denemarken.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.

Dit volgt uit artikel 8:81, van de Awb.

Het arrest van het EHRM van 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.

Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.

Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837.


Voetnoten

Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.

Dit volgt uit artikel 8:81, van de Awb.

Het arrest van het EHRM van 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.

Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.

Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837.