Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13847 - Rechtbank Den Haag - 25 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1384725 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: 687872 / KG ZA 25-648

Vonnis in kort geding van 25 juli 2025

in de zaak van

1 [eiser 1] te [woonplaats 1] ,

  1. [eiser 2] te [woonplaats 1] ,

  2. [eiser 3] te [woonplaats 1] ,

eisers in conventie, verweerders in reconventie, advocaat mr. A. van der Schee te Rotterdam,

tegen:

1 [gedaagde 1] te [woonplaats 2] ,

  1. [gedaagde 2] te [woonplaats 2] , gedaagden in conventie, eisers in reconventie, advocaat mr. K. Renssen te Den Haag.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eisers] c.s.’ en ‘ [gedaagden] c.s.’.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 14;
  • de op 11 juli 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.

1.2. Tijdens de zitting is de datum voor vonnis bepaald op vandaag.

2 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1. [eisers] c.s. zijn broers en eigenaren van de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] . [eisers] c.s. wonen (met hun gezinnen) in aparte woningen en exploiteren agrarische bedrijven (een melkveebedrijf en een boomkwekerij) aldaar. De melkveehouderij en de woningen waren voorheen eigendom van de ouders van [eisers] c.s.

2.2. De ouders van [eisers] c.s. moesten vroeger over het water van De Kaag om de openbare weg te bereiken. In 1986 is een erfdienstbaarheid tot recht van overpad gevestigd waarbij de percelen van (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] c.s. zijn aangemerkt als dienend erf en de percelen van [eisers] c.s. als heersend erf. In 1995 is een tweede akte van erfdienstbaarheid opgesteld. Beide akten van vestiging van de erfdienstbaarheid bevatten met betrekking tot gebruik van (het deel van) de weg waar de erfdienstbaarheid op rust (hierna: de weg) de volgende bepaling:

“De weg zal uitsluitend mogen worden gebruikt ten behoeve van de op voormelde heersende erven gevestigde agrarische bedrijven, zowel als voetpad voor mensen en dieren, alsook als rijweg voor wagens, auto’s, landbouwmachines en dergelijke, alles in de ruimste zin des woords en niet alleen door de eigenaren van de heersende erven, maar ook door hun bezoekers, bedrijfspersoneel, klanten en andere personen en voor alle vervoer op voorgeschreven wijze van goederen, zowel producten van het bedrijf als anderszins.”

2.3. [eisers] c.s. gebruiken de weg onder andere om hun percelen met de auto te kunnen bereiken. Een andere manier om de percelen met de auto volledig via een weg over land te bereiken is er niet.

2.4. [gedaagden] c.s. wonen sinds 2019 aan de [adres 3] te [woonplaats 2] . Een deel van de weg in kwestie, waaronder de aansluiting met de openbare weg, ligt op het perceel van [gedaagden] c.s. De weg doorkruist één van de percelen van [gedaagden] c.s. volledig. Aan de ene kant van de weg op het perceel van [gedaagden] c.s. liggen een paardenbak, paddock en weiland en aan de andere kant van de weg ligt eveneens een weiland. De weg is afgezet met linten, zodat de vier paarden van [gedaagden] c.s. de weg niet zelfstandig kunnen oversteken. De twee honden van [gedaagden] c.s. lopen (meestal) los buiten over de percelen.

2.5. De zijgevel van de woning van [gedaagden] c.s. ligt op ongeveer acht tot tien meter afstand van de ontsluiting van de weg waar de erfdienstbaarheid op rust. Vanuit de woonkamer en vanaf het verharde terras hebben [gedaagden] c.s. zicht op de weg. Aan het begin van de weg, en dus op het perceel van [gedaagden] c.s., staat een toegangshek. Dit hek is al lange tijd aanwezig. Tot voorkort gebruikten [eisers] c.s. toegangscodes en daaraan gekoppelde zendertjes om door het hek te komen. [gedaagden] c.s. hebben daarmee enig inzicht in wie er door het hek komt. Ook kunnen [gedaagden] c.s. daarmee bijhouden hoe vaak het hek wordt geopend.

2.6. [eisers] c.s. en onder andere hun leveranciers en bezoekers maken gebruik van de weg. [eisers] c.s. gebruiken de weg ook voor zogenaamde privéritten met de auto, zoals onder andere het gaan naar en van werk (door familieleden die niet in de eigen bedrijven werken) en het doen van boodschappen. [eisers] c.s. gebruiken de weg ook met zogenaamde privévoertuigen voor zakelijke doeleinden. Sinds de zomer van 2024 zijn partijen over het gebruik van de weg in gesprek geweest. Partijen verschillen van mening over de vraag of zogenaamd privégebruik van de weg door [eisers] c.s., gelet op de erfdienstbaarheid, is toegestaan.

2.7. Op 24 april 2025 hebben [gedaagden] c.s. aangekondigd het hek te voorzien van een systeem dat kentekens registreert waarmee het hek automatisch open zal gaan. Ook hebben zij aangekondigd dat zij per 1 mei 2025 geen toegang voor privévoertuigen van [eisers] c.s. zouden toestaan. Partijen hebben daarna overleg gevoerd over mogelijke oplossingen. Bij het laatste voorstel hebben [gedaagden] c.s. aangekondigd het hek per 3 juli 2025 volledig af te sluiten voor privégebruik door [eisers] c.s. en privévoertuigen van [eisers] c.s. indien zij het voorstel van [gedaagden] c.s. niet zouden accepteren. Partijen kwam niet tot een nader vergelijk en [eisers] c.s. zagen aanleiding tot dagvaarden in kort geding, omdat [gedaagden] c.s. het hek op slot zouden doen.

2.8. Ter zitting hebben [gedaagden] c.s. desgevraagd bevestigd dat het hek tot op dat moment niet daadwerkelijk was afgesloten voor privévoertuigen van [eisers] c.s. [eisers] c.s. waren daarvan niet op de hoogte. Partijen hebben ter zitting toegezegd werkafspraken te zullen maken ten aanzien van de weken tussen het moment van de zitting en de datum van het vonnis.

3 Het geschil

in conventie

3.1. [eisers] c.s. vorderen – zakelijk weergegeven – primair [gedaagden] c.s. te veroordelen om aan [eisers] c.s. onmiddellijk toe te staan onbelemmerd gebruik te mogen maken van de weg waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd van en naar de openbare weg, totdat in een bodemprocedure definitief is beslist, door [eisers] c.s. in ieder geval de codes van het toegangshek te verschaffen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag. Subsidiair vorderen [eisers] c.s. [gedaagden] c.s. te veroordelen om aan [eisers] c.s. onmiddellijk toe te staan onbelemmerd gebruik te mogen maken van de weg waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd van en naar de openbare weg, bij wijze van noodweg, totdat in een bodemprocedure definitief is beslist, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag. Zowel primair als subsidiair vorderen [eisers] c.s. betaling van [gedaagden] c.s. van de buitengerechtelijke kosten van € 925,00 en de proceskosten.

3.2. Daartoe voeren [eisers] c.s. – samengevat – het volgende aan. Primair beroepen zij zich op uitleg van de erfdienstbaarheid. Niet in geschil is dat sprake is van een erfdienstbaarheid ten behoeve van [eisers] c.s. om te komen en gaan vanaf en naar de openbare weg ten behoeve van de agrarische bedrijven van [eisers] c.s.. [gedaagden] c.s. wensen alleen agrarisch verkeer, beperkt tot landbouwvoertuigen, voertuigen die op het agrarische bedrijf zijn geregistreerd en bezoekers voor het bedrijf, toe te laten. Door privévoertuigen te willen weren leggen [gedaagden] c.s. de bepaling te strikt uit volgens [eisers] c.s.. Met privévoertuigen worden namelijk ook ritten gemaakt ten behoeve van de agrarische bedrijven. Verder is de stelling van [eisers] c.s. dat zij ten behoeve van de gevestigde agrarische bedrijven op de percelen wonen en dat daarmee alle ritten mede ten behoeve van het agrarisch bedrijf zijn. [eisers] c.s. leggen de erfdienstbaarheid zo uit, dat zolang er agrarische bedrijven gevestigd zijn, het recht van overpad blijft bestaan, ook voor ogenschijnlijke privéritten (van familieleden). Bovendien wordt er al voor meer dan 30 jaar voor allerlei soorten ritten gebruik gemaakt van de weg. Verder geldt de erfdienstbaarheid ook voor bezoekers, bedrijfspersoneel, klanten en andere personen, een zeer ruime groep dus. De akte noemt verder geen beperkingen over privégebruik in het kader van de erfdienstbaarheid. Tot slot weegt ook mee dat ten tijde van vestiging van de erfdienstbaarheid de weg in kwestie de enige mogelijkheid was om met een auto (of groter voertuig) de openbare weg te bereiken. Dit is nog steeds het geval. Het lag voor de hand dat partijen bij het vestigen van de erfdienstbaarheid een specifieke bepaling hadden opgenomen, wanneer zij gebruik van de weg voor privédoeleinden expliciet hadden wil uitsluiten. Dat is niet het geval. [eisers] c.s. stellen zich, op grond van (uitleg van) de bepaling van erfdienstbaarheid, op het standpunt dat zij onbelemmerd van de weg gebruik mogen maken.

3.3. Subsidiair voeren [eisers] c.s. aan dat sprake is van bevrijdende verjaring krachtens artikel 5:72 BW. Vanaf 29 augustus 1986, het moment van vestiging van de erfdienstbaarheid, hebben zij het recht de weg ook te mogen gebruiken voor privéaangelegenheden omdat de woningen deel uitmaken van het agrarisch bedrijf. Vanaf 1986 hebben zij in ieder geval al ruim twintig jaar het bezit uitgeoefend door met diverse privévoertuigen over de weg te rijden. Ook bezoekers hebben gedurende ruim twintig jaren toegang gehad tot de woningen van [eisers] c.s. door middel van de weg. Ook is relevant dat er in al die jaren geen andere toegangsweg is (geweest), zodat [eisers] c.s. de weg wel gebruikt moeten hebben als zijnde bezitters. Diverse foto’s en verklaringen van bezoekers laten zien dat [eisers] c.s. ook voor wat betreft privéaangelegenheden de feitelijke macht voor zichzelf uitoefenden en daarmee in ieder geval gedurende twintig jaren gepretendeerd hebben rechthebbende te zijn van de erfdienstbaarheid.

3.4. Voor de subsidiaire vordering tot het toestaan van gebruik van de weg bij wijze van noodweg voeren [eisers] c.s. aan dat zij zonder gebruik van de weg de openbare weg niet met de auto kunnen bereiken. Ook hebben zij geen reële mogelijkheid om via het water de openbare weg te bereiken. Zonder (nood)weg zitten [eisers] c.s. ingesloten. Op basis van vaste jurisprudentie is het voor wat betreft de leefbaarheid van [eisers] c.s. beslist onmogelijk om niet te zijn aangesloten op de openbare weg, ten gevolge waarvan het toewijzen van een noodweg billijk is.

3.5. [gedaagden] c.s. voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

in reconventie

3.6. [gedaagden] c.s. vorderen – zakelijk weergegeven – [eisers] c.s. te verbieden de weg te gebruiken voor een ander gebruik – privégebruik daar uitdrukkelijk onder begrepen – dan is vastgelegd in de notariële akten van 29 augustus 1986 en 30 januari 1995. Ook vorderen zij dat [eisers] c.s. worden veroordeeld in de proceskosten.

3.7. Daartoe voeren [gedaagden] c.s. – samengevat – het volgende aan. De akte maakt onderscheid tussen onbelemmerd gebruik en het beperkte gebruik dat samenhangt met de agrarische bestemming. De weg is uitsluitend bestemd voor agrarisch gebruik door [eisers] c.s.. De rechtsvoorganger van [gedaagden] c.s. heeft ook jarenlang strikt toezicht gehouden op het juiste gebruik van de weg. Vanaf 2009/2010 nam het privégebruik door [eisers] c.s. vervolgens toe. Dat is echter onvoldoende om te kunnen spreken van bevrijdende verjaring, want daarvoor is een bezitshandeling voor de duur van twintig jaar vereist en dat is niet aan de orde. Het voorgaande maakt dat [eisers] c.s. geen privégebruik van de weg mogen maken.

3.8. [eisers] c.s. voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4 De beoordeling van het geschil

4.1. In verband met de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden besproken.

4.2. Als meest verstrekkende verweer voeren [gedaagden] c.s. aan dat een spoedeisend belang ontbreekt. [eisers] c.s. hebben de spoed zelf gecreëerd door niet op het voorstel van [gedaagden] c.s. in te gaan en het gaat bovendien om een discussie die al jaren speelt, aldus [gedaagden] c.s.. De voorzieningenrechter volgt hen daarin niet. Er is sprake van een spoedeisend belang als in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de uitkomst van een bodemprocedure wordt afgewacht. [gedaagden] c.s. hebben zelf aangekondigd het hek voor privévoertuigen van [eisers] c.s. af te sluiten, waarmee zij het voor [eisers] c.s. in ieder geval moeilijker maken om met hun auto de openbare weg en de eigen percelen te bereiken. Gelet daarop kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid niet van [eisers] c.s. worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwachten. Dat de discussie al jaren speelt doet daar niet aan af, nu de door [gedaagden] c.s. aangekondigde maatregelen recent zijn.

4.3. Centraal in dit kort geding staat de uitleg van de in 1986 en 1995 gevestigde erfdienstbaarheid van het recht van overpad. [eisers] c.s. stellen dat zij op grond van de erfdienstbaarheid ook met privévoertuigen van de weg gebruik mogen maken en dat in principe alle ritten, ook de ritten die [gedaagden] c.s. kennelijk als privé bestempelen, ten behoeve van het agrarisch bedrijf zijn, aangezien [eisers] c.s. ook ten behoeve van de agrarische bedrijven op de percelen wonen. Volgens [gedaagden] c.s. biedt de erfdienstbaarheid geen grond voor [eisers] c.s. om onbeperkt gebruik te maken van de weg, maar is het gebruik begrensd tot uitsluitend gebruik ten behoeve van de agrarische bedrijven van [eisers] c.s. en daar vallen privéritten niet onder. Daarnaast is er de vraag of door verjaring een erfdienstbaarheid voor het gebruik voor privéritten (met privévoertuigen) is ontstaan. [eisers] c.s. stellen dat dit zo is en [gedaagden] c.s. hebben dit gemotiveerd betwist.

4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uitgangpunt is, dat de rechter in kort geding zich richt naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure. De voorzieningenrechter moet dus beoordelen of het in hoge mate te verwachten is dat een vordering ook in de bodemprocedure zal worden toegewezen en of het daarbij passend is om bij wijze van voorlopige voorziening op de bodembeslissing vooruit te lopen.

4.5. Het betreft hier een principiële discussie over uitleg van de erfdienstbaarheid. Die discussie kan in kort geding, waar geen plaats is voor nader (feiten)onderzoek en nadere bewijslevering, niet worden beslecht. Partijen zullen die kwestie ter beoordeling aan de bodemrechter moeten voorleggen. Hetzelfde geldt voor het verjaringsvraagstuk. Dat klemt te meer nu beide partijen, ter onderbouwing van hun eigen (en tegenstrijdige) standpunten getuigenverklaringen overgelegd hebben die elkaar tegenspreken. De vraag die dan rijst is of er, totdat in de bodemprocedure is beslist, een voorlopige voorziening moet worden verleend. Daarbij moet de voorzieningenrechter een belangenafweging maken.

4.6. Voor [eisers] c.s. is het belang er in gelegen dat zij de weg onbelemmerd willen blijven gebruiken om de eigen percelen en de openbare weg op een normale manier met de auto te kunnen bereiken. Door geen gebruik te mogen maken van de weg met privévoertuigen (voor eventueel privéritten) komen [eisers] c.s. als het ware ingesloten te zitten. De andere opties om de openbare weg te bereiken, zoals via het water met een pontje of lopend en/of fietsend via een privéweg van derden, zijn volgens hen geen reële opties voor de langere termijn.

4.7. Het belang van [gedaagden] c.s. is erin gelegen dat zij met het beperken van het gebruik van de weg willen zorgen voor een rustigere situatie voor de paarden, veiligheid voor de eigen loslopende honden en kinderen die eventueel bij hen op bezoek komen. Bovendien hebben zij het gevoel continue door [eisers] c.s. bekeken te worden als [eisers] c.s. gebruik maken van de weg. Dat tast de privacy van [gedaagden] c.s. aan en dat willen zij tegengaan met het beperken van het gebruik van de weg door [eisers] c.s.

4.8. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen het er in ieder geval over eens zijn dat [eisers] c.s. de weg sinds 2009/2010 al op de huidige wijze gebruiken. [eisers] c.s. stellen weliswaar dat de weg al eerder op de huidige wijze werd gebruikt, maar dat moet eventueel in de bodemprocedure worden beoordeeld. De voorzieningenrechter acht hier van belang dat [gedaagden] c.s. in hun conclusie van antwoord ook zelf aanvoeren dat [eisers] c.s. medio 2009/2010 de weg (meer intensief) privé zijn gaan gebruiken en dat het privégebruik sindsdien al toeneemt. Die omstandigheid maakt dat [gedaagden] c.s. naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang hebben bij de onmiddellijke blokkering van toegang tot de weg voor [eisers] c.s. De huidige situatie bestaat immers al jaren zonder dat er eerder, voor zover de voorzieningenrechter dat nu kan beoordelen, aantoonbaar een groot punt over is gemaakt. In ieder geval staat vast dat de bodemrechter niet om duidelijkheid is gevraagd. Dat er nu een dusdanige toename is van het gebruik en/of dat er een dermate ernstig incident is voorgevallen dat onmiddellijke blokkering zou rechtvaardigen, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

4.9. De conclusie is dat de belangenafweging vooralsnog in het voordeel van [eisers] c.s. uitvalt. Zij mogen de weg voorlopig blijven gebruiken zoals zij dat in ieder geval al sinds 2009/2010 doen en zoals door [eisers] c.s. ter zitting is toegelicht, ook met privévoertuigen en voor privédoeleinden. Dat betekent dat de vordering van [eisers] c.s. om onbelemmerd van de weg gebruik te mogen maken totdat in een bodemprocedure is beslist, wordt toegewezen. De voorzieningenrechter tekent daarbij wel aan dat van [eisers] c.s. kan worden gevergd de belangen van [gedaagden] c.s. steeds in het oog te houden. Dat betekent dat [eisers] c.s. langzaam moeten rijden en de nodige voorzichtigheid en oplettendheid moeten betrachten bij het gebruik van de weg, om ongelukken/aanrijdingen te voorkomen en de hinder voor de paarden zoveel mogelijk te beperken.

4.10. De slotsom is dat de vordering van [eisers] c.s. zal worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagden] c.s. binnen drie dagen na vonnisdatum weer volledige toegang dienen te verlenen, voor zover zij dat niet al doen. Nu [gedaagden] c.s. eerder eenzijdig sluiting hebben aangezegd is oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, aangewezen. De op te leggen dwangsom zal wel worden gemaximeerd.

4.11. [eisers] c.s. hebben de voorzieningenrechter verzocht om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagden] c.s. hebben daar verweer tegen gevoerd, met als argument dat zij bij een toewijzend vonnis zeker in hoger beroep zullen gaan, omdat hun eigendom dan flink wordt ingeperkt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de regel dat een vonnis, ook in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard kan worden. Het enkele feit dat [gedaagden] c.s. op voorhand te kennen hebben gegeven in hoger beroep te zullen gaan van een voor hen nadelig vonnis is onvoldoende voor een ander oordeel. Dat klemt in dit geval te meer nu het hier gaat om een lang bestaande situatie en voorlopige voortzetting daarvan geen onomkeerbare gevolgen heeft. De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt dan ook toegewezen.

4.12. De vordering om [gedaagden] c.s. te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Daargelaten dat niet is gebleken welke buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en welke kosten daarmee gemoeid zijn geweest, ontbreekt spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

4.13. Toewijzing van de vordering van [eisers] c.s. heeft tot gevolg dat de vordering van [gedaagden] c.s. in reconventie zal worden afgewezen.

4.14. [gedaagden] c.s. zijn in conventie en reconventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie en reconventie betalen. Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen de kosten in reconventie aan de zijde van [eisers] c.s. worden begroot op nihil. De proceskosten van [eisers] c.s. in conventie worden begroot op:

  • dagvaarding € 144,47

  • griffierecht € 331,00

  • salaris advocaat € 1.107,00

  • nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de

beslissing) Totaal € 1.760,47

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

in conventie

5.1. veroordeelt [gedaagden] c.s. om aan [eisers] c.s. binnen drie dagen na vonnisdatum toe te staan onbelemmerd gebruik te mogen maken van het pad, dat de verbinding vormt tussen de Boekhorsterweg en de [adres 2] , waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd, van en naar de openbare weg, totdat in een bodemprocedure meer of anders is beslist, door [eisers] c.s. in ieder geval de codes te verstrekken om het toegangshek te kunnen openen;

5.2. veroordeelt [gedaagden] c.s. om aan [eisers] c.s. een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de onder 5.1 uitgesproken veroordelingen voldoen, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;

5.3. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de proceskosten van € 1.760,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagden] c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;

5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.5. wijst af het meer of anders gevorderde.

in reconventie

5.6. wijst de vordering af;

5.7. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de kosten van het geding in reconventie, tot op heden aan de zijde van [eisers] c.s. begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2025.

lgcph