ECLI:NL:RBDHA:2025:13813 - Rechtbank Den Haag - 25 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38342
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).
Procesverloop
- Eiser heeft op 7 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in verband met het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 12 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 september 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Is er procesbelang?
-
Eiser heeft bij verzoekschrift van 19 maart 2024 een verzoek gedaan tot vaststelling van het Nederlanderschap. Eiser heeft dit verzoek op 26 november 2024 ingetrokken. In deze zaak is het doel van eiser bij indiening van zijn aanvraag geweest om gedurende de behandeling van zijn verzoek op grond van artikel 17 van de RWN rechtmatig in Nederland te verblijven. Daarom doet zich in onderhavige procedure de vraag voor of eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
-
Sinds de intrekking van het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap is er geen sprake meer van een situatie waarin op de uitkomst van een dergelijk verzoek wordt gewacht. Het doel van de aanvraag kan dan ook niet meer worden bereikt. De stelling van eiser op de zitting dat de aanvraag breder moet worden opgevat, namelijk als een aanvraag om een verblijfsvergunning onder het verblijfsdoel ‘humanitair tijdelijk’ vindt geen steun in het aanvraagformulier en de daarbij gegeven toelichting. Dat op het aanvraagformulier is vermeld aanvraagformulier voor het verblijfsdoel ‘humanitair tijdelijk’’ maakt dit niet anders. Dit betreft immers een algemeen aanvraagformulier waarop het specifieke verblijfsdoel dient te worden gepreciseerd. Dit heeft eiser ook gedaan door het verblijfsdoel ‘in afwachting van vaststelling Nederlanderschap’ aan te kruisen. Ook blijkt uit de uitgebreide toelichting bij de aanvraag dat eiser enkel op deze grond verblijf heeft beoogd. Op zitting heeft eiser gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 17 juni 2025
[1] en gesteld dat de rechtbank in die zaak in de omstandigheid dat ten tijde van het beroep het verzoek op grond van artikel 17 van de RWN al was afgewezen geen beletsel heeft gezien om de zaak inhoudelijk te behandelen. Dit betoog volgt de rechtbank niet. Uit de uitspraak blijkt niet dat de rechtbank zich hier rekenschap van heeft gegeven dan wel dat zij dit heeft laten meewegen in zijn beoordeling. De enkele stelling van de gemachtigde van eiser op de zitting dat dit wel het geval zou zijn, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde niet betrokken was bij de zaken die hebben geleid tot de uitspraak van deze zittingsplaats, rechtbank Amsterdam. Verder is niet gebleken dat eiser desondanks belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Dat eiser de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar vergoed wenst te zien kan volgens vaste rechtspraak geen zelfstandig procesbelang opleveren. Dit is alleen anders als de minister in bezwaar het primaire besluit heeft herroepen zonder daarbij proceskosten toe te kennen terwijl daar wel om is gevraagd of als de hoogte van de toegekende proceskosten in bezwaar in geschil is.[2] Beide uitzonderingen zijn hier niet van toepassing. -
Gelet op voorgaande bestaat er geen procesbelang (meer) in de onderhavige procedure. Het doel van de aanvraag kan niet meer worden bereikt.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Rb. Den Haag (zp. Amsterdam), 17 juni 2025, zaaknummer: AWB 24/15675 en AWB 24/15677.
Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2323.