ECLI:NL:RBDHA:2025:13807 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20551 en NL25.20552
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. P.M. Langereis),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 19 april 2025 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 29 april 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M.M. Ibrahim als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995. Eiser heeft al eens eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan zijn eerste aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met zijn ex-schoonfamilie. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 31 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eisers beroep bij deze rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen dat besluit zijn ongegrond verklaard.
2.1. Eiser heeft in april 2025 opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Volgens verweerder was dit op 23 april 2025, maar volgens eiser op 19 april 2025. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Eiser heeft aan die aanvraag hetzelfde asielmotief ten grondslag gelegd als aan zijn eerdere aanvraag. Verweerder heeft eisers aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat er sprake is van een opvolgende aanvraag waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Niet 23 april 2025, maar 19 april 2025 is de datum waarop eiser zijn nieuwe asielaanvraag heeft ingediend omdat de gemachtigde van eiser op die dag een mail met de aanvraag aan verweerder heeft gestuurd en daarvan ook een ontvangstbevestiging heeft gekregen. Verweerder stelt daarnaast ten onrechte dat er geen sprake is van nieuwe relevante elementen of bevindingen. Eiser heeft namelijk zijn geboorteakte overgelegd, die gekwalificeerd moet worden als identificerend document en geldt als relevant nieuw element omdat verweerder eisers identiteit in de vorige procedure niet geloofwaardig heeft geacht. Daarbij moest verweerder als los asielmotief aanmerken dat eiser problemen heeft met de maatschappij vanwege zijn gemengde huwelijk en als bastaardkind. Ook heeft verweerder niet voldoende gemotiveerd waarom hij weigert het eerdere besluit te heroverwegen. Verweerder mocht aan eiser geen terugkeerbesluit opleggen en ook geen inreisverbod.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank zal dit oordeel hieronder uitleggen.
Nieuwe en relevante elementen
5. Uit het arrest L.H.
5.1. Niet in geschil is dat de geboorteakte een nieuw element is, nu eiser deze in zijn eerdere procedure nog niet heeft overgelegd. Verweerder stelt zich echter, anders dan eiser, op het standpunt dat het document niet relevant is omdat het niet kan bijdragen aan de onderbouwing van eisers identiteit of asielrelaas. In de uitspraak op eisers eerdere asielaanvraag heeft de rechtbank geoordeeld dat een geboorteakte geen identificerend document is.
De omvang van het relaas
6. De grond dat de omvang van eisers relaas is beperkt omdat zijn problemen als bastaardkind en vanwege zijn gemengde huwelijk niet als los asielmotief zijn aangemerkt, slaagt niet. Verweerder heeft er namelijk terecht op gewezen dat deze onderwerpen al in de vorige asielprocedure zijn behandeld. Het daarop gebaseerde besluit, waarin verweerder enkel eisers identiteit, nationaliteit en herkomst, en zijn problemen met zijn ex-schoonfamilie als asielmotief heeft aangemerkt, staat in rechte vast. Nu eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden over die problemen heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om nu te oordelen dat er toch een extra asielmotief moet worden aangemerkt.
Het verzoek tot heroverweging
7. De grond dat verweerder eisers verzoek om heroverweging onvoldoende heeft beoordeeld, slaagt niet. Uit de beschikking blijkt dat verweerder heeft geconcludeerd dat niet is voldaan aan de eisen voor een heroverweging.
De datum van de asielaanvraag
8. De rechtbank volgt eiser erin dat niet 23 april 2025, maar 19 april 2025 moet worden aangemerkt als de datum van zijn opvolgende aanvraag. Uit de mail die gemachtigde op 19 april 2025 heeft gestuurd aan verweerder, blijkt namelijk dat eiser op die dag kenbaar heeft gemaakt dat hij een nieuwe asielaanvraag wil indienen. Ook is te zien dat verweerder diezelfde dag de mail heeft verwerkt, nu de mail intern is doorgestuurd. Daar komt bij dat op het verslag gehoor opvolgende aanvraag 19 april 2025 staat genoteerd als datum van de aanvraag. Dat verweerder is uitgegaan van 23 april 2025 levert echter geen gebrek op, nu de datum geen onderdeel is van de motivering van het besluit maar slechts een weergave van het procesverloop. Ook omdat de afwijzing van eisers asielaanvraag stand houdt, heeft de genoemde datum geen relevante gevolgen.
Het terugkeerbesluit en het inreisverbod
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod te vernietigen. Dit omdat verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren en omdat het eerdere besluit, waaronder ook het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod, in rechte vaststaan. Ook zijn er in deze procedure geen indicaties naar voren gekomen dat de terugkeer van eiser, anders dan voorheen beoordeeld, zal leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM.
Conclusie en gevolgen
10. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk mogen verklaren. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10.1. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10.2. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.
Zaaknummers NL25.4826 en NL25.4827.
Op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingwet 2000 (Vw 2000).
Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.
Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147, rechtsoverweging 6.
Zie Informatiebericht 2022/97 Consulaire verklaringen Ambassade Somalië, van 22 september 2022.
Zie pagina 7 van het bestreden besluit.
Zie pagina 2 van Informatiebericht 2025/25 Heroverwegingen bij opvolgende asielaanvragen, van 27 mei 2025.