Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/7593

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),

en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Polat).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of eiser bezwaar kon maken tegen een besluit waarbij verweerder een ambtshalve oordeel heeft gegeven over een niet-ontvankelijk verklaard bezwaarschrift.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

  1. Eiser heeft een aanvraag ingediend om overneming van schulden aan zeven schuldeisers op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).

2.1. Bij besluit van 19 oktober 2022 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.

2.2. Op 20 maart 2024 is eiser tegen de afwijzing opgekomen met een processtuk met het opschrift “voorlopig bezwaarschrift c.q. verzoek tot herziening”. Bij besluit van 16 juli 2024 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend. Verweerder is ambtshalve toch op de inhoud van de bezwaargronden ingegaan en heeft toegelicht waarom de schulden niet worden overgenomen.

2.3. Eiser heeft op 14 augustus 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 juli 2024. Op 16 augustus 2024 heeft verweerder aan eiser bericht dat hij geen bezwaar tegen het besluit van 16 juli 2024 kon maken, omdat dit een besluit op bezwaar is. Verweerder heeft daarbij vermeld dat tegen de ambtshalve beoordeling geen rechtsmiddel openstaat. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.

2.4. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.5. De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Wat vindt eiser in beroep?

  1. Het stuk van 20 maart 2024 is niet alleen een bezwaarschrift, maar ook een verzoek om herziening van het besluit van 19 oktober 2022. Dit verzoek baseert eiser op artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir. Ook doet eiser een beroep op artikel 4:6 van de Awb. De inhoudelijke beoordeling in het besluit van 16 juli 2024 moet worden opgevat als een afwijzing van dit herzieningsverzoek.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

  1. De rechtbank is van oordeel dat het processtuk van 20 maart 2024 geen herzieningsverzoek bevat, maar alleen een bezwaarschrift. Eiser heeft dus geen beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek. De rechtbank legt haar oordeel hieronder uit.

4.1. Partijen zijn het erover eens dat het bezwaarschrift van 20 maart 2024 terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het te laat is ingediend. Hier is het beroep niet tegen gericht. De rechtbank moet dus alleen de vraag beantwoorden of in het besluit van 16 juli 2024 ook is beslist op een herzieningsverzoek.

4.2. Het stuk van 20 maart 2024 strekt alleen tot het maken van bezwaar tegen de beslissing van 19 oktober 2022. De gronden dienen alleen ter onderbouwing van het bezwaar tegen die beslissingen. Niet is op te maken dat de inhoud van het stuk enige onderbouwing bevat van een herzieningsverzoek. De conclusie die op de gronden volgt, verwijst niet naar een herzieningsverzoek, maar luidt alleen dat de bestreden beslissingen geen stand kunnen houden. In het petitum en ook in het verdere lichaam van het stuk, wordt verder niet om herziening verzocht. De enige verwijzing naar een herzieningsverzoek staat in het opschrift, achter “c.q.”, de afkorting van “casu quo”, wat naar gangbaar taalgebruik staat voor “als dat geval zich voordoet“. Gelet hierop is het juist, dat verweerder het stuk niet als herzieningsverzoek heeft aangemerkt.

4.3. Het besluit van 16 juli 2024 is dus geen primair besluit op een herzieningsverzoek. Met zijn reactie van 16 augustus 2024 op de brief van eiser van 14 augustus 2024, heeft verweerder daarom geen besluit genomen op een bezwaar. Tegen deze reactie staat dus ook geen beroep open.[1] Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

  1. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt het betaalde griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.


Voetnoten

Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.