ECLI:NL:RBDHA:2025:13782 - Rechtbank Den Haag - 2 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7179
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en
de ministerie van Financiën, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Polat).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of eiser bezwaar kon maken tegen besluiten, waarbij verweerder een ambtshalve oordeel heeft gegeven over niet-ontvankelijk verklaarde bezwaren.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
- Eiser heeft aanvragen ingediend om afbetaling van schulden aan diverse schuldeisers op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
2.1. Bij besluiten van 30 maart 2023 heeft verweerder de afbetaling aan twee schuldeisers toegewezen en afbetaling aan twee schuldeisers afgewezen.
2.2. Op 22 maart 2024 is eiser tegen de afwijzingen opgekomen met een processtuk, voorzien van het opschrift “voorlopig bezwaarschrift c.q. verzoek tot herziening”. Bij besluiten van 16 mei 2024 heeft verweerder de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat ze buiten de bezwaartermijn waren ingediend. Verweerder is ambtshalve toch op de inhoud van de bezwaargronden ingegaan en heeft toegelicht waarom de schulden niet worden overgenomen.
2.3. Eiser heeft op 13 juni 2024 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 16 mei 2024. Op 21 juni 2024 en 24 juni 2024 heeft verweerder aan eiser bericht dat hij geen bezwaar tegen deze besluiten kan maken, omdat dit besluiten op bezwaar zijn. Verweerder heeft daarbij vermeld dat tegen de ambtshalve beoordelingen geen rechtsmiddelen openstaan. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
2.4. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5. De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.
Wat vindt eiser in beroep?
- Het stuk van 22 maart 2024 is niet alleen een bezwaarschrift, maar ook een verzoek om herziening van de besluiten van 30 maart 2023. Dit is gebaseerd op artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir en artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inhoudelijke beoordeling in de besluiten van 16 mei 2024 moet worden opgevat als een afwijzing van dit herzieningsverzoek.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
- De rechtbank is van oordeel het processtuk van 22 maart 2024 geen herzieningsverzoek bevat, maar alleen een bezwaarschrift. Eiser heeft dus geen beroep ingesteld tegen besluiten op bezwaar tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek. De rechtbank legt haar oordeel hieronder uit.
4.1 Partijen zijn het erover eens dat de bezwaarschriften van 22 maart 2024 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat ze te laat zijn ingediend. Hier is het beroep niet tegen gericht. De rechtbank moet dus alleen de vraag beantwoorden of in de besluiten van 16 mei 2024 ook is beslist op een herzieningsverzoek.
4.2 Het stuk van 22 maart 2024 strekt alleen tot het maken van bezwaar tegen de beslissingen van 30 maart 2023. De gronden dienen alleen ter onderbouwing van het bezwaar tegen die beslissingen. Niet is op te maken dat de inhoud van het stuk enige onderbouwing bevat van een herzieningsverzoek. De conclusie die op de gronden volgt, verwijst niet naar een herzieningsverzoek, maar luidt alleen dat de bestreden beslissingen geen stand kunnen houden. In het petitum en ook in het verdere lichaam van het stuk, wordt verder niet om herziening verzocht. De enige verwijzing naar een herzieningsverzoek staat in het opschrift, achter “c.q.”, de afkorting van “casu quo”, wat naar gangbaar taalgebruik staat voor “als dat geval zich voordoet“. Gelet hierop is het juist, dat verweerder het stuk niet als herzieningsverzoek heeft aangemerkt.
4.3 De besluiten van 16 mei 2024 zijn dus geen primaire besluiten op een herzieningsverzoek. Daarmee zijn de brieven van 21 en 24 juni 2024 dus ook geen besluiten op bezwaar. Tegen deze brieven staat dan ook geen beroep open.
Conclusie en gevolgen
- De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt het betaalde griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.