ECLI:NL:RBDHA:2025:13486 - Rechtbank Den Haag - 9 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/687476 / JE RK 25-1138 Datum uitspraak: 9 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter Voorlopige ondertoezichtstelling Machtiging tot uithuisplaatsing voor korte duur; aanhouding voor het overige
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, 'sGravenhage, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] , [geboorteland] , hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder, woonadres in [woonplaats] ,
[de vader], hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] ,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
1 Het verloop van de procedure
1.1. Bij beschikking van 26 juni 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [de minderjarige] voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 10 juli 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en voornoemde beschikking. Nadien heeft de kinderrechter ook kennisgenomen van de brief van de vader van 2 juli 2025.
1.3. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
-
de moeder, bijgestaan door een tolk;
-
[naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling.
1.4. De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover op 8 juli 2025 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter, met goedvinden van [de minderjarige] , samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld.
2 De feiten
De kinderrechter gaat op basis van de beschikbare informatie voorlopig uit van de volgende feiten.
2.1. [de minderjarige] is geboren in [geboorteland] .
2.2. [de minderjarige] en de moeder verblijven sinds juli 2024 in Nederland bij de vader en hebben een verblijfsdocument (op grond van Chavez-Vilchez).
2.3. Uit de Basisregistratie Persoonsgegevens volgt dat [de minderjarige] de achternaam van de vader draagt en dat [de minderjarige] de Nederlandse nationaliteit heeft.
2.4. De kinderrechter gaat er op basis van de informatie vanuit dat in ieder geval de moeder het ouderlijk gezag over [de minderjarige] heeft. De kinderrechter kan op dit moment niet vaststellen dat (ook) de vader ouderlijk gezag heeft.
2.5. [de minderjarige] verblijft op dit moment bij een tante van vaderszijde in Zeeland.
3 Het verzoek
3.1. Het verzoek van de Raad is om [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor drie maanden en voor diezelfde duur een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2. De onderbouwing van het verzoek volgt uit het verzoekschrift. Tijdens de zitting is benadrukt dat er veel zorgen zijn over wat [de minderjarige] heeft meegemaakt in [geboorteland] en bij de ouders thuis, waaronder geweld van de moeder richting [de minderjarige] . De periode van de voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om onderzoek te doen. Vanwege veiligheidsrisico’s is de Raad ook van mening dat [de minderjarige] voorlopig uit huis moet worden geplaatst. Dat de moeder op dit moment tijdelijk ergens anders woont maakt dat niet anders. Als [de minderjarige] niet bij zijn tante kan blijven dan moet een ander pleeggezin worden gezocht.
4 De standpunten
4.1. De moeder voert geen verweer. Desgevraagd licht zij toe dat zij op dit moment in [plaats] verblijft en dat zij op de wachtlijst staat voor hulpverlening van Fivoor voor haar alcoholproblematiek.
4.2. De vader voert verweer tegen de uithuisplaatsing. Volgens de vader is [de minderjarige] thuis niet meer onveilig, omdat de moeder nu ergens anders verblijft en het niet de bedoeling is dat zij weer naar huis komt voordat zij succesvol behandeling(en) heeft afgerond voor haar trauma’s en daaruit voortvloeiende alcoholproblematiek. [de minderjarige] kan daarom veilig naar huis terugkeren. Eventueel kan [de minderjarige] ook tijdelijk bij een andere zus van de vader in Den Haag wonen. Dan verblijft hij in ieder geval in zijn vertrouwde omgeving en kan hij naar school. De vader heeft ook een aantal stellingen van de Raad betwist, dan wel genuanceerd. Voor zover van belang voor de beoordeling zal de kinderrechter hierna op dat verweer ingaan.
5 De beoordeling
5.1. De kinderrechter is in de eerste plaats van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan.
5.2. De duur van de voorlopige ondertoezichtstelling is bij wet ten hoogste drie maanden, vanaf het moment dat de maatregel is uitgesproken.
5.3. Daarnaast is de kinderrechter ook van oordeel dat het vooralsnog noodzakelijk is dat [de minderjarige] uit huis wordt (blijft) geplaatst in het belang van zijn verzorging en opvoeding.
5.4. De kinderrechter ziet daarom aanleiding om de machtiging voor de netwerkplaatsing voor een korte duur te verlenen, zodat over een week opnieuw kan worden besproken wat het beste is voor [de minderjarige] . De kinderrechter verwacht dat de Raad dan wel de gecertificeerde instelling in de tussentijd in ieder geval contact opneemt met de vader, de moeder en de zussen van de vader. Bij de volgende zitting verlangt de kinderrechter een visie van de betrokkenen op de vragen:
5.5. De kinderrechter verklaart de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat. Tegen de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling staat geen hoger beroep open.
5.6. Bij deze stand van zaken is ook nog het volgende van belang. De vader heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij uit de oproepbrief van de rechtbank opmaakt dat hij recht heeft op bijstand van een advocaat. De kinderrechter stelt vast dat door de rechtbank een advocaat is benaderd voor de ouders in het kader van de pilot kosteloze rechtsbijstand voor ouders die te maken krijgen met een uithuisplaatsing, maar dat deze advocaat en de vader (de ouders) elkaar niet hebben bereikt. De vader heeft kenbaar gemaakt wel graag bijstand te willen. De kinderrechter vraagt de griffier om nogmaals contact op te nemen met de betreffende advocaat om te vragen of de advocaat de vader (de ouders) kan bijstaan in deze procedure en zo ja, deze advocaat toe te voegen en op te roepen voor de zitting.
5.7. Omdat de kinderechter recent en uitgebreid met [de minderjarige] heeft gesproken zal zij [de minderjarige] niet opnieuw uitnodigen voor een apart gesprek in deze procedure.
6 De beslissing
De kinderrechter:
6.1. stelt [de minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 10 juli 2025 tot 26 september 2025;
6.2. verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg met ingang van 10 juli 2025 tot 18 juli 2025;
6.3. verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4. houdt de behandeling van het verzoek over de uithuisplaatsing voor het overige aan tot de zitting van 17 juli 2025 om 12:15 uur bij mr. D.G.J. Dop;
6.5. vraagt de griffier voor die zitting op te roepen:
- de Raad;
- de moeder;
- de vader;
- de gecertificeerde instelling;
6.6. vraagt de griffier een advocaat toe te voegen, conform het werkproces van de pilot kosteloze rechtsbijstand voor ouders die te maken krijgen met een uithuisplaatsing, en die advocaat op te roepen voor voornoemde zitting.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen over de machtiging tot uithuisplaatsing staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof Den Haag.
Tegen de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling kan cassatie in het belang der wet worden ingesteld.
Artikel 1:257 BW.
Artikel 1:257, tweede lid, BW.
Artikel 1:265b, eerste lid, BW.
Artikel 807 Rv.