ECLI:NL:RBDHA:2025:13366 - Rechtbank Den Haag - 11 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8222
[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en
de minister van Asiel en Migratie
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De minister heeft met het bestreden besluit van 7 mei 2021 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.2. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 10 april 2024 aangehouden. Het beroep is vervolgens behandeld op de zitting op 15 mei 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
1.3. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek heropend bij beslissing van 25 juni 2024, zodat de minister de door eiser overgelegde contra-expertise ter beoordeling kon voorleggen aan Bureau Documenten.
1.4. Op 18 oktober 2024 heeft de minister het weerwoord van Bureau Documenten van 24 augustus 2024 ingebracht. Op 28 november 2024 heeft eiser op het weerwoord gereageerd. Op 23 december 2024 heeft de minister op eisers reactie van 28 november 2024 gereageerd. Eiser heeft daar op 27 januari 2025 weer op gereageerd.
1.5. De rechtbank heeft partijen daarna laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een nadere zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
-
Het beroep is ongegrond*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
- Eiser heeft de Libische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1986. Hij heeft op 19 mei 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij is tijdens de ramadanmaand van 2014 één dag als beveiliger werkzaam geweest op de internationale luchthaven van Tripoli . Hij was aanwezig op de luchthaven toen deze werd aangevallen door milities en is daardoor in de negatieve aandacht komen te staan van de [naam militie 1]. De leden van de [naam militie 1] denken dat hij behoort tot de [naam militie 2] en willen daarom wraak op hem nemen. Eiser verklaart dat zijn woning in brand is gestoken en dat hij op 8 januari 2017 is beschoten bij zijn ouderlijke woning in [plaats] . Ter onderbouwing van zijn relaas verwijst eiser naar foto’s van een verwoest gebouw, een bewijs van aangifte bij de politie en een arrestatiebevel. Verder heeft eiser foto’s overgelegd van gewonde familieleden en een uitdraai van een gesprek met zijn tante via Viber (het Vibergesprek) waaruit volgens eiser blijkt dat de [naam militie 1] naar hem op zoek is. Eiser heeft ook verklaard dat hij zich op Facebook kritisch heeft uitgelaten over de leider van de [naam militie 3] en daarom problemen heeft met deze militie. En eiser heeft verklaard dat hij een relatie heeft gehad met een meisje, [persoon A], en dat haar vader op zoek is naar hem omdat hij door de [naam militie 3] is ingelicht over de relatie en door geweld de eer van de familie wil herstellen.
Het bestreden besluit
-
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
-
identiteit, nationaliteit en herkomst;
-
werkzaamheden als beveiliger op de internationale luchthaven van Tripoli ;
-
problemen met de [naam militie 1] vanwege zijn werkzaamheden op de luchthaven;
-
problemen met de [naam militie 3] vanwege kritiek op Facebook;
-
eerwraak.
5.1. De minister acht relevante elementen 1 en 2 geloofwaardig. Relevante elementen 3, 4 en 5 acht hij niet geloofwaardig. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser het relevante element 3 met de overgelegde aangifte, het arrestatiebevel, de foto’s en de uitdraai van het Vibergesprek niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit het onderzoek van Bureau Documenten van 21 december 2020 (het documentenonderzoek) blijkt dat de aangifte mogelijk niet door de daartoe bevoegde autoriteiten/ instanties is opgemaakt en afgegeven. Daarnaast komt de inhoud van de aangifte niet overeen met de verklaringen van eiser. Uit het documentenonderzoek blijkt daarnaast dat het arrestatiebevel waarschijnlijk niet door de daartoe bevoegde autoriteiten/instanties is opgemaakt. Eiser heeft ook niet inzichtelijk gemaakt hoe hij in het bezit is gekomen van het arrestatiebevel en uit het arrestatiebevel blijkt niet dat het op eiser ziet. Wat de foto’s betreft stelt de minister dat niet is vast te stellen door wie de foto’s zijn genomen, waar de foto’s zijn genomen en wanneer. Ook is niet vast te stellen wie er precies op de foto’s te zien zijn. Wat de uitdraai van het Vibergesprek betreft stelt de minister dat de informatie daarin niet afkomstig is van een objectieve dan wel verifieerbare bron, omdat het een direct familielid van eiser betreft. Eiser heeft de inhoud van het bericht ook niet geconcretiseerd en eisers verklaringen hierover zijn inconsistent. De minister stelt zich verder op het standpunt dat eiser ook met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn werkzaamheden in de negatieve belangstelling van de [naam militie 1] staat. De verklaringen van eiser zijn vaag, inconsistent en niet onderbouwd. Wat betreft het relevante element 4 stelt de minister zich op het standpunt dat eiser geen uitdraai of ander bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij zich op Facebook kritisch heeft uitgelaten over de [naam militie 3] en generaal [persoon B]. De minister acht ook niet aannemelijk dat eisers gestelde kritiek bekend is geworden bij generaal [persoon B] en de [naam militie 3] en dat hij daarom bij hen in de negatieve belangstelling staat en voor hen te vrezen heeft. De minister acht het relevante element 5 ongeloofwaardig omdat eisers verklaringen hierover vaag en inconsistent zijn. Eiser heeft aldus, zo stelt de minister, niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade dan wel een kans op vervolging. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.
Heeft de minister ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft gehad met de [naam militie 1] vanwege zijn werkzaamheden op de luchthaven?
Eisers beroepsgrond over het arrestatiebevel en de aangifte
6. Eiser betoogt dat de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over problemen met de [naam militie 1] ten onrechte betrekt dat de authenticiteit van het arrestatiebevel en de aangifte niet kunnen worden vastgesteld. Eiser heeft ter onderbouwing de contra-expertise van [persoon C] van [naam bedrijf] (de contra-expert) van 27 oktober 2021 (de contra-expertise) overgelegd. Daarnaast heeft de tolk tijdens de bespreking van het bestreden besluit bevestigd dat er niets mis is met de documenten. Eiser wijst verder op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) waaruit volgt dat de minister eiser niet kan tegenwerpen dat de authenticiteit van de documenten niet kan worden vastgesteld als hij over de authenticiteit van die documenten, naast het onderzoek van Bureau Documenten, geen concrete twijfels heeft.
6.1. Over de aangifte betoogt eiser verder dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de aangifte eisers problemen niet onderbouwt. De minister stelt ten onrechte dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de afgiftedatum. Eiser betoogt dat er sprake is van vertalingsfouten door de tolk en dat hij deze in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor niet heeft verbeterd, omdat het verklaringen van de tolk betreffen en niet die van eiser. In de aangifte staat volgens eiser letterlijk dat hij op 8 januari 2017 aangifte heeft gedaan van de brandstichting en het schietincident en dat de aangifte is afgegeven op 9 januari 2017 en niet 9 januari 2018. Eiser heeft verklaard conform de inhoud van de aangifte. Verder worden volgens eiser in Libische aangiftes standaard geen namen vernoemd wegens veiligheidsredenen. De minister heeft ook deze omstandigheid niet onderzocht en werpt eiser ten onrechte tegen dat er wel een naam staat genoemd in de door eiser overlegde aangifte. Volgens eiser ligt de bewijslast op dit punt bij de minister. De omstandigheid dat eisers familienaam ‘[familienaam]’ niet in de aangifte is genoemd, is niet opmerkelijk.
6.2. Over het arrestatiebevel betoogt eiser nog dat de minister ten onrechte stelt dat de naam daarop niet overeenkomt met de naam in het paspoort van eiser. In Libië worden namen volgens eiser soms anders geschreven en het is volgens eiser duidelijk dat het arrestatiebevel aan hem gericht is. Eiser wijst erop dat in Libië vaak de naam en voornaam van de vader wordt gebruikt. Verder mag de minister eiser niet tegenwerpen dat in 2018 een arrestatiebevel wordt uitgevaardigd naar aanleiding van een voorval in 2014, daartoe moet de minister navraag doen bij de desbetreffende instantie en niet bij eiser.
Toelichting op de methoden en technieken
6.3. De rechtbank oordeelt als volgt. De minister stelt zich allereerst terecht op het standpunt dat hij niet in detail hoeft toe te lichten waarom de verschijningsvorm, afgifte en opmaak van het arrestatiebevel en de aangifte afwijken, omdat dergelijke details van de bevindingen en een gedetailleerde weergave van de door Bureau Documenten gehanteerde methoden en technieken van dien aard zijn dat het openbaar maken daarvan (toekomstige) onderzoeksprocessen schade kan toebrengen. Met het openbaar maken van deze informatie kunnen eventuele vervalsers deze informatie immers gebruiken om in vervalsingen hun technieken te verfijnen of aan te passen.
Bevindingen van Bureau Documenten
6.4. Uit het onderzoek van Bureau Documenten van 21 december 2020 blijkt dat zowel het arrestatiebevel als de aangifte mogelijk/waarschijnlijk niet door de daartoe bevoegde autoriteiten/instanties is opgemaakt en afgegeven. Bureau Documenten heeft onregelmatigheden aangetroffen met betrekking tot de opmaak en afgifte van het arrestatiebevel en de aangifte. Uit het weerwoord van Bureau Documenten van 27 augustus 2024 (de reactie op de contra-expertise) volgt dat Bureau Documenten in de contra-expertise geen aanleiding ziet om de conclusie aan te passen.
6.5. Naar het oordeel van de rechtbank kan de minister zich op het standpunt stellen dat hij de bevindingen van Bureau Documenten bij de beoordeling van de aanvraag mocht betrekken en dat niet zonder meer kan worden uitgegaan van de deskundigheid van de contra-expert. Uit de contra-expertise en het daarbij gevoegde curriculum vitae van de contra-expert kan niet, althans onvoldoende, worden afgeleid dat de contra-expert een opleiding in die richting heeft gevolgd. Ook is niet gebleken dat de contra-expert beschikt over betrouwbaar referentiemateriaal. Anders dan eiser betoogt is het niet aan de minister om nader onderzoek te doen naar de deskundigheid van de contra-expert, maar aan eiser om die deskundigheid te onderbouwen*.*Zoals in het bestreden besluit niet ten onrechte is geconcludeerd, ondersteunen de door eiser overgelegde documenten het asielrelaas van eiser niet nu deze waarschijnlijk niet en mogelijk niet door de daartoe bevoegde instanties zijn opgemaakt en afgegeven.
6.6. De minister wijst er terecht op dat in deze zaak deugdelijk onderzoek is gedaan naar de authenticiteit van de aangifte en het arrestatiebevel en dat na dat onderzoek in een deskundigenbericht is vastgelegd dat deze onderzochte documenten respectievelijk waarschijnlijk en mogelijk niet door de daartoe bevoegde autoriteiten/instanties zijn opgemaakt en afgegeven. De rechtbank gaat daarom niet mee in eisers betoog dat de minister hem niet kan tegenwerpen dat de authenticiteit van de documenten niet kan worden vastgesteld omdat hij over de authenticiteit van die documenten, naast het onderzoek van Bureau Documenten, geen concrete twijfels heeft. De uitspraken die eiser ter onderbouwing aanhaalt, zo stelt de minister terecht, gaan over de situatie waarin geen onderzoek is gedaan naar de authenticiteit van een door de vreemdeling overgelegd document.
6.7. De minister stelt zich ook terecht op het standpunt dat, nog afgezien van het voorgaande, de inhoud van de aangifte niet overeenkomt met de verklaringen van eiser en er ook om deze reden geen waarde aan dit document kan worden gehecht. In de aangifte staat, zo heeft de tolk verklaard tijdens het nader gehoor, dat het schietincident heeft plaatsgevonden op 8 januari 2018.
6.8. Wat betreft het arrestatiebevel stelt de minister zich terecht op het standpunt dat dit document het relaas van eiser niet onderbouwt. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe hij in het bezit is gekomen van het arrestatiebevel. Het document noemt niet de volledige naam van eiser en de schrijfwijze van de naam op het arrestatiebevel komt niet overeen met de schrijfwijze in het paspoort van eiser. Ook valt niet in te zien, zo stelt de minister terecht, waarom er pas in 2018 een arrestatiebevel zou worden uitgevaardigd vanwege een incident in 2014. Bovendien blijkt uit het arrestatiebevel ook niet dat eiser wordt gezocht vanwege zijn werkzaamheden als beveiliger op het vliegveld. Het is aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en om zijn betoog, dat in Libië namen soms anders worden geschreven dan wel dat vaak de naam en voornaam van de vader wordt gebruikt, middels bronnen of dergelijke aannemelijk te maken. Dit heeft hij nagelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
Het bezoek van de [naam militie 1] aan familieleden en het Vibergesprek dat daarover gaat
6.9. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij niet eenduidig heeft verklaard over het bezoek van de [naam militie 1] aan zijn familieleden. Eiser heeft eenduidig antwoord heeft gegeven op de vraag bij wie de [naam militie 1] is langs geweest. Uit het verslag van het nader gehoor
6.10. De beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over het bezoek van de [naam militie 1] aan eisers familieleden. Eiser heeft namelijk eerst verklaard dat de [naam militie 1] bij zijn zus is langs geweest en dat zijn tante via zijn zus heeft gehoord dat de [naam militie 1] hem zoekt, maar eiser weet niet hoe zijn zus dit weet.
Brand in eisers woning
6.11. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij vaag en onduidelijk heeft verklaard over de brand in zijn woning en verwijst ter onderbouwing naar passages uit het nader gehoor
6.12. De beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt terecht dat de verklaringen van eiser zijn gebaseerd op informatie van niet-objectieve en niet verifieerbare bronnen. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij ten tijde van de brand in zijn woning zelf niet aanwezig was, dat hij hierover heeft gehoord van zijn moeder en dat zijn moeder eveneens niet aanwezig was, maar dat zij over de brandstichting heeft gehoord van buurtbewoners. Eiser heeft bovendien nagelaten om inzichtelijk te maken hoe de buurtbewoners wisten dat de gestelde brandstichting tegen eiser en zijn werkzaamheden op de luchthaven gericht was door de [naam militie 1]. De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat het aan eiser is om middels specifieke en consistente verklaringen zijn relaas aannemelijk te maken en kon tot de conclusie komen dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft op basis van vermoedens een causaal verband gelegd tussen de aanval op het vliegveld en de brand in zijn woning. Tijdens het nader gehoor is eiser uitgebreid gevraagd naar de brand in zijn woning .
De verklaringen van eiser over zijn vriend [persoon D]
6.13. Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij vaag en niet onderbouwd heeft verklaard over het contact tussen de [naam militie 1] en zijn vriend [persoon D] en waarom hij denkt dat de [naam militie 1] hem via [persoon D] probeerde te traceren. De minister heeft daar in het nader gehoor onvoldoende op doorgevraagd. Eiser is daarom onvoldoende in de gelegenheid gesteld om daar op te antwoorden. Daarnaast valt niet in te zien waarom de minister deze verklaringen van eiser ongeloofwaardig vindt nu eiser voldoende is ingegaan op de door de [naam militie 1] gehanteerde werkwijze en de minister niet van eiser kan verwachten dat hij zelf contact opneemt met de [naam militie 1]. Ook mag de minister eiser niet tegenwerpen dat hij inconsistent heeft verklaard over hoe hij wist dat de andere beveiligers van de luchthaven zijn vermoord, hij heeft het immers gehoord van [persoon D], uit het nieuws en van het internet.
6.14. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaringen van eiser over het contact tussen de [naam militie 1] en zijn vriend [persoon D] vaag en niet onderbouwd zijn. Eiser heeft verklaard dat het doel van de [naam militie 1] volgens zijn vriend [persoon D] was om eiser via zijn vriend te traceren. Eiser kan deze verklaring en het vermoeden van zijn vriend niet nader onderbouwen.
6.15. De rechtbank volgt eiser wel in zijn betoog dat de minister hem, gelet op artikel 3.113 van het Vreemdelingenbesluit 2000, tijdens het gehoor uitdrukkelijk de inconsistenties had moeten voorhouden over hoe hij wist dat de andere beveiligers van de luchthaven zijn vermoord. Eerst heeft eiser namelijk verklaard dat hij dit wist van horen zeggen en via het internet en het nieuws
Directe aanleiding voor vertrek
6.16. Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij geen duidelijkheid heeft verschaft over de reden van zijn vertrek.
6.17. De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de directe aanleiding is geweest voor zijn vertrek uit Libië. Eiser heeft Libië verlaten op 16 mei 2018. Eerst heeft eiser verklaard dat de brandstichting bij zijn huis en de belegering van Tripoli de directe aanleiding van zijn vertrek zijn geweest.
Het schietincident
6.18. Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij niet heeft onderbouwd dat de mensen die hem hebben beschoten afkomstig zijn uit het dorp waar eiser toen woonde. Eiser wijst erop dat de minister dit ook helemaal niet aan eiser heeft gevraagd, zodat eiser hierover ook geen verklaring heeft kunnen afleggen. Daarbij kan eiser niet worden tegengeworpen dat hij maar één naam kan noemen, nu niet van hem verwacht kon worden dat hij alle schutters bij naam zou kunnen noemen. De omstandigheid dat eiser een van de schutters herkende is volgens hem voldoende voor de conclusie dat de schutters uit zijn dorp kwamen. Eiser betoogt dat de minister niet heeft kunnen aangeven wat er dan nog meer van eiser had mogen worden verwacht.
6.19. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft verklaard dat het schietincident de directe aanleiding voor zijn vertrek is geweest (zie ook hiervoor onder 6.17). De minister stelt niet ten onrechte dat dit meebrengt dat hij daarom meer van eisers verklaringen mag verwachten. Eiser heeft aan het begin van het nader gehoor verklaard dat handlangers van de militie op zijn huis hebben geschoten.
Conclusie
6.20. Gelet op dat wat hiervoor is overwogen acht de minister eisers problemen met de [naam militie 1] vanwege zijn werkzaamheden op de luchthaven niet ten onrechte ongeloofwaardig.
Heeft de minister ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft gehad met de [naam militie 3] vanwege kritiek op Facebook?
7. Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij geen problemen heeft ondervonden van de [naam militie 3]. Hij heeft immers pas kort voor zijn vertrek uit Libië kritiek geuit. Eiser wijst erop dat de [naam militie 3] overal in Libië actief is en dat hij zich niet bij een militie kan aansluiten voor bescherming. Daarbij had de minister de stukken (drie Facebook berichten in het Arabisch; de Facebook-berichten) zelf moeten vertalen als hij daaraan behoefte had gehad en kan hij eiser niet tegenwerpen dat hij dat niet heeft laten doen.
7.1. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij naar aanleiding van de Facebook-berichten over generaal [persoon B] en over de [naam militie 3] problemen heeft ondervonden met de [naam militie 3]. Eiser herhaalt in beroep zijn gronden uit de zienswijze. Hierop heeft de minister reeds gereageerd in het bestreden besluit. Het is verder aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Ten aanzien van de (onvertaalde) Facebook-berichten heeft de minister reeds overwogen dat eiser op het moment van deze berichten nog in Libië verbleef en dat het relatief weinig berichten zijn over een periode van twee jaar. De minister heeft naar de berichten gekeken en geconstateerd dat in één van de berichten een foto met een kop van een ezel en een foto van posters met Arabische tekst te zien is, dat in een tweede bericht een foto te zien is waarop een man een hand van een andere man kust en dat in het derde bericht een foto te zien is met meerdere mannen. De minister kan zich op het standpunt stellen dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege deze berichten in de negatieve belangstelling is komen te staan van de [naam militie 3], omdat eiser heeft nagelaten om inzichtelijk te maken dat zijn gestelde kritiek bekend is geworden bij generaal [persoon B] en de [naam militie 3] en dat hij om die reden voor hen te vrezen heeft. Ook middels zijn verklaringen in het nader gehoor, waar eiser in beroep naar verwijst, heeft hij dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Eiser heeft niet verklaard dat hij naast de negatieve reacties op Facebook problemen heeft ondervonden. Op pagina 29 van het nader gehoor heeft eiser bovendien het volgende verklaard:
“Heeft u ooit andere problemen ondervonden vanwege uw kritiek dan de reacties die u heeft gekregen en u hen heeft geblokkeerd? Daar heb ik niet op gelet. Dat interesseert me ook niet.”
Eiser heeft in beroep niet nader toegelicht waarom volgens hem uit zijn verklaringen wel volgt dat hij door de Facebook-berichten in de negatieve aandacht is komen te staan bij de [naam militie 3]. Deze beroepsgrond slaagt niet. Heeft de minister de vrees voor eerwraak ten onrechte ongeloofwaardig geacht? 8. Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij niet consistent heeft verklaard over zijn verloofde. Eiser wijst erop dat hij op pagina 9 van het nader gehoor in de verleden tijd sprak over zijn verloofde waarmee hij een ex-verloofde bedoelde, later in het gehoor spreekt hij weer over ex-verloofde. Ook heeft eiser niet tegenstrijdig verklaard over wie nu precies contact heeft opgenomen met de vader van zijn ex-verloofde. Met zijn verwijzing naar [persoon F] van de [naam militie 1] heeft eiser slechts willen benadrukken dat hij niet weet waarom de [naam militie 3] mensen naar de vader van zijn ex-verloofde heeft gestuurd, en dat het net zo goed [persoon F] van de [naam militie 1] had kunnen zijn. Eiser wilde daarmee benadrukken dat hij problemen heeft met beide milities. Verder bedoelt eiser met ‘mensen van de [naam militie 3]’ de later door hem aangehaalde Sjeiks.
8.1. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor eerwraak. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting toegegeven dat het gebruik van ‘verloofde’
Artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn 9. Eiser betoogt dat niet blijkt dat de minister met de zorgelijke veiligheidssituatie in Libië rekening heeft gehouden. Eiser beroept zich daarbij op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
9.1. De beroepsgrond slaagt niet. Uit het arrest X. en Y. van het Hof van Justitie van 9 november 2023
9.2. In dezelfde uitspraak heeft de Afdeling ook geoordeeld dat er in Tripoli , waar eiser tot zijn vertrek woonde, gewapende conflicten zijn, waarbij ook willekeurig geweld voorkomt, maar niet zodanig dat eenieder door zijn enkele aanwezigheid al een reëel risico op ernstige schade loopt.
9.3. Uit het bestreden besluit blijkt dat de minister eisers persoonlijke omstandigheden en ervaringen in zijn beoordeling heeft betrokken, maar de minister stelt terecht dat er geen reden is om aan te nemen dat juist eiser op basis van zijn individuele omstandigheden (de geloofwaardige relevante elementen) een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijke problemen heeft ondervonden waarvoor hij bescherming moet krijgen. In beroep heeft eiser zijn grond ook niet nader onderbouwd.
Enkele verwijzing naar de zienswijze 10. Eiser verzoekt om dat wat hij eerder in de procedure heeft aangevoerd en overgelegd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep.
10.1. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser in beroep niet verder onderbouwt waarom de reactie van de minister tekortschiet, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
11.1. Omdat de rechtbank onder rechtsoverweging 6.15 een gebrek heeft geconstateerd, krijgt eiser wel een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (per proceshandeling 1 punt, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Eiser verwijst naar de uitspraken van 18 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3468, rechtsoverweging 2.1, en van 19 mei 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP0476.
Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2055.
Nader gehoor, p. 19.
Nader gehoor, p. 30.
ECLI:NL:RVS:2017:1539.
Nader gehoor, p. 30.
Nader gehoor, p. 30.
Correcties en aanvullingen op het nader gehoor.
Nader gehoor, p. 11 t/m 13.
Nader gehoor, p. 9, 10, 11, 12 en 13.
Nader gehoor, p. 12 en 14.
Eiser verwijst naar zijn verklaringen tijdens het nader gehoor, zie p. 12, 22, en 27.
Nader gehoor, p. 26 en 27.
Nader gehoor, p. 26.
Zie p. 12 van het nader gehoor.
Zie p. 27 van het nader gehoor.
Eiser verwijst naar zijn verklaringen tijdens het nader gehoor, zie p. 8 en 9.
Nader gehoor, p. 9.
Nader gehoor, p. 21 en 22.
Nader gehoor, 21 en 22.
Nader gehoor, p. 5.
Nader gehoor, p. 17.
Nader gehoor, p. 18.
Eiser verwijst naar zijn verklaringen tijdens het nader gehoor, zie p. 28 en 29.
Nader gehoor, p. 9.
Nader gehoor, p. 31.
Nader gehoor, p. 23.
Nader gehoor, p. 23.
Nader gehoor, p. 27.
Nader gehoor, p. 27.
Nader gehoor, p. 24.
ECLI:EU:C:2023:843.
ECLI:NL:RVS:2024:2927, onder 5.3 en 9.
ECLI:NL:RVS:2024:2927.