Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13357 - Rechtbank Den Haag - 22 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1335722 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 24/250

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 december 2023 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2025. Namens eiseres is mr. M.U. Sahin, kantoorgenoot van gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

Feiten

  1. Eiseres heeft op 28 februari 2023 op aangifte een bedrag van € 1.207 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Seat Tarraco (de auto). De datum van eerste toelating is 31 december 2019.

  2. In de aangifte is de te betalen belasting voor de auto berekend op basis van een taxatierapport van JB Taxaties BV (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 23 februari 2023 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 27 februari 2023 opgesteld. In het taxatierapport is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 54.150 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 17.250. De taxateur heeft een bedrag van € 12.250 (87% van de totale gecalculeerde reparatiekosten van afgerond € 14.077) als schade aangemerkt en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op € 5.000 vastgesteld.

  3. Bij de aangifte heeft eiseres een inkoopfactuur overgelegd waaruit volgt dat de auto voor een bedrag van € 16.000 (exclusief btw en Bpm) is ingekocht. De auto is door eiseres bij een in Nederland gevestigd autobedrijf ingekocht.

  4. De aangifte is door de Belastingdienst geselecteerd voor nacontrole. Daarbij is geconstateerd dat de aangifte aanleiding geeft tot een naheffing van Bpm. Tijdens deze nacontrole heeft verweerder geconstateerd dat er sprake is van essentiële gebreken aan de auto en de taxatie van de auto heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023 terwijl de auto op 22 februari 2023 door de RDW is gekeurd.

  5. Verweerder heeft een naheffingsaanslag van € 4.198 opgelegd. De vaststelling van de waarde van de auto voor de berekening van de Bpm is daarbij berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel.

Geschil 6. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:

Beoordeling van het geschil Bruikbaarheid taxatierapport en essentiële gebreken

  1. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van de vermindering, als bedoeld in artikel 10 van de Wet Bpm, rust op de belastingplichtige. Voor de aanwezigheid en de omvang van de schade verwijst eiseres naar het taxatierapport. In artikel 10 van de Wet Bpm is per 1 januari 2022 expliciet vastgelegd dat de afschrijving op basis van een taxatierapport kan worden bepaald, indien het

voertuig onder meer voldoet aan de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gestelde eisen waardoor met dat voertuig kan en mag worden gereden op de weg. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto op 22 februari 2023 gekeurd is door de RDW en daarbij een WOK status heeft gekregen die op 10 maart 2023 werd beëindigd. Uitsluitend met een taxatie na het herstel van de essentiële gebreken kan een vermindering van de bpm op grond van een taxatierapport worden toegepast. Bovendien geeft de taxatie van eiseres niet de staat van de auto weer op het moment van het belastbare feit. Het taxatierapport kan niet dienen. Verweerder heeft derhalve terecht gesteld dat in dit geval aangifte met behulp van een taxatierapport niet mogelijk is.

  1. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot het Kennisgroepstandpunt[1] en de inmiddels ingetrokken goedkeuring die was opgenomen in artikel 6.5 Kaderbesluit BPM 2021 gaat ten onrechte uit van de bruikbaarheid van het taxatierapport en slaagt reeds daarom niet.

Koerslijst

  1. Ter zitting is komen vast te staan dat niet langer in geschil is dat de koerslijstmethode kan worden gebruikt. Dit leidt tot verlaging van de naheffingsaanslag met € 193. Het beroep is om die reden gegrond.

Herleidingsmethode

  1. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2025[2] slaagt de beroepsgrond van eiseres met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode niet.

Afschrijvingsmoment

  1. Gelet op hetgeen is overwogen onder 9 behoeft het standpunt van eiseres met betrekking tot het afschrijvingsmoment geen verder behandeling meer.

Immateriële schadevergoeding

  1. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Verweerder heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag op 15 september 2023 ontvangen en de uitspraak van de rechtbank is van 22 juli 2025. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Eiser komt dan ook niet voor een vergoeding van immateriële schade in aanmerking.

Proceskosten

  1. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht het standpunt ingenomen dat eiseres geen recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Eiseres heeft eerst op 26 juni 2025, tijdens de beroepsfase, een koerslijst overgelegd. Dat de naheffingsaanslag nu pas wordt verminderd komt dus niet door een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht). Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.

Verder vermeldt u ten minste het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

artikel 6.5 Kaderbesluit BPM 2021, KG:013:2022:5

Hoge Raad 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1134


Voetnoten

artikel 6.5 Kaderbesluit BPM 2021, KG:013:2022:5

Hoge Raad 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1134