ECLI:NL:RBDHA:2025:13013 - Rechtbank Den Haag - 16 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.31434
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en
(gemachtigde: N. Mikolajczyk).
Procesverloop
Verweerder heeft verzoeker op 7 juli 2025 kenbaar gemaakt dat hij op 17 juli 2025 per vliegtuig ( [vluchtnummer] ) zal worden uitgezet naar Marokko.
Op 7 juli 2025 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek te krijgen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verzoeker heeft op 14 juli 2025 bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen uitzetting. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de door verweerder voorgenomen uitzetting.
Op 16 juli 2025 heeft verweerder de aanvraag tot toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen.
Verweerder heeft op 16 juli 2025 tevens een verweerschrift ingediend. Eiser heeft hierop dezelfde dag gereageerd, waarna de voorzieningenrechter het onderzoek heeft gesloten.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
-
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
-
Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken nu de uitzetting van verzoeker staat gepland op 17 juli 2025.
-
De verzochte voorziening strekt ertoe de uitzetting achterwege te laten totdat op het bezwaar tegen de voorgenomen uitzetting is beslist. Omdat vanwege de hiervoor vermelde aanzegging spoedeisend belang aannemelijk is, moet nu worden beoordeeld of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in een eventuele beroepsprocedure.
-
Verzoeker heeft eerder, op 3 oktober 2024, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag is destijds door verweerder bij besluit van 21 januari 2025 niet in behandeling genomen op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en
onder c, van de Vw. Verzoeker heeft hiertegen geen beroep ingesteld, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
-
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting. Dit is een handeling die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met een besluit gelijk wordt gesteld. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837, volgt dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt is tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van een dergelijk bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. In dat geval moet de vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998 (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494).
-
Verzoeker voert aan dat uitzetting een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren vanwege zijn medische klachten. Volgens verzoeker deden deze klachten zich al voor ten tijde van een eerder geplande uitzetting op 19 juni 2025, en waren die toen aanleiding om de vlucht te annuleren. De klachten aan zijn oor (trommelvliesperforatie) zijn nog steeds aanwezig. Ook heeft hij nog last van een hersenschudding. De behandeld arts van eiser heeft geadviseerd dat eiser behandeld moet worden en dat er nader onderzoek gedaan moet worden voor zijn gehoorproblemen. Beide hebben nog niet plaatsgevonden en zolang dat niet is gebeurd kan volgens verzoeker niet worden uitgesloten dat zich medische noodsituatie zal ontstaan bij uitzetting.
-
Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft in het medisch advies van 15 juli 2025, op basis van de recentelijk overgelegde (medische) stukken en de recentelijk verstrekte medische informatie van de behandelaars, geconstateerd dat bij verzoeker sprake is van sterke hoofdpijn en niet tegen licht kunnen als gevolg van een klap op het hoofd op 29 juni 2025, klachten die volgens de huisarts passen bij een hersenschudding. Ook heeft eiser sinds februari 2025 last van gehoorklachten (oorsuizen en doofheid) en is hij al langer bekend met chronisch alcoholmisbruik, drugsgebruik, geneesmiddelenmisbruik en hooikoorts. Voor de mogelijke hersenschudding wordt eiser (tijdelijk) behandeld door zijn huisarts met pijnstilling, de klachten gaan doorgaans in een paar weken over. Voor de klachten aan zijn gehoor zijn geen vervolgafspraken gemaakt voor onderzoek en/of behandeling. Bij het uitblijven van een behandeling kunnen de hoofdpijnklachten van verzoeker volgens het medisch rapport tijdelijk toenemen. De klachten aan zijn gehoor zullen zonder verdere behandeling blijven bestaan. Het BMA verwacht echter, hoewel de klachten hinderlijk zijn, geen medische noodsituatie op korte termijn, omdat er geen levensbedreigende situatie ontstaat. Verzoeker is volgens het BMA in staat om te reizen met alle gangbare vervoersmiddelen. Aan de reis zijn geen reisvoorwaarden verbonden. Wel wordt aanbevolen dat verzoeker een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en voldoende medicatie om de reis te overbruggen.
-
Los van wat de reden is geweest om de eerdere vlucht van 19 juni 2024 te annuleren, biedt wat verzoeker aanvoert naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden voor twijfel aan de juistheid van de inhoud en de conclusies van het BMA-advies, zodat verweerder van dit advies mag uitgaan. Uit het BMA-advies volgt, anders dan verzoeker stelt, niet dat er nog een lopend of voorgenomen behandeltraject is ten aanzien van de gehoorklachten van eiser, dat afgewacht dient te worden. Verder is gebleken dat het BMA is uitgegaan van de meest recente – door verzoeker overgelegde – medische informatie, waaronder het formulier ‘Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’, het formulier ‘Bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ en medische stukken van de huisarts en de arts van het [detentiecentrum] . Daaronder valt ook de brief van de KNO-arts van 27 juni 2025 die verzoeker op diezelfde dag heeft onderzocht naar aanleiding van gehoorklachten die eiser sinds februari 2025 ervaart. Uit de informatie van de huisarts blijkt onder meer dat eiser zich op 29 juni 2025 heeft gemeld met hoofdpijnklachten na een klap op zijn hoofd. Deze medische informatie heeft de BMA-arts tot de conclusie gebracht dat verzoeker in staat is om te reizen, onder meer per vliegtuig. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende duidelijk dat de huidige medische klachten van verzoeker er niet aan in de weg staan dat verzoeker met het vliegtuig kan reizen. Dat in het advies van het BMA niet expliciet staat vermeld dat de drukverschillen tijdens het vliegen geen gevolgen (zullen) hebben voor de hersenschudding en de trommelvliesperforatie maakt niet dat het BMA-advies ondeugdelijk en ondeskundig is.
-
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting geen redelijke kans van slagen heeft en dat ook bij afweging van de betrokken belangen geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.