ECLI:NL:RBDHA:2025:12861 - Rechtbank Den Haag - 10 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28331
[v-nummer] (gemachtigde: mr. M. Taheri),
en
Procesverloop
Verweerder heeft op 11 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 7 juni 2025 heeft verweerder de maatregel van bewaring, met toepassing van artikel 59b, derde lid, van de Vw, met ten hoogste drie maanden verlengd.
Eiser heeft op 26 juni 2025 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Hij heeft tevens verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 3 juli 2025.
Overwegingen
Inleiding
- De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 juni 2025 (in de zaak NL25.22735) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 28 mei 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de voortduring van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek rechtmatig is. De in deze uitspraak te toetsen periode loopt dus van 28 mei 2025 tot 3 juli 2025.
Zicht op uitzetting
- Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria ontbreekt.
2.1. Bij besluit van 7 juni 2025, waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft verweerder de bewaring van eiser op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, met toepassing van artikel 59b, derde lid, van de Vw, met ten hoogste drie maanden verlengd. Eiser verbleef in de te toetsen periode dus in bewaring krachtens artikel 59b van de Vw. De bewaring krachtens deze bepaling is niet gericht op de terugkeer van de vreemdeling naar zijn land van herkomst (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552, onder 3.1 en 3.2), maar op de behandeling van zijn asielaanvraag en een (eventuele) gerechtelijke procedure tegen de afwijzing daarvan. Zicht op uitzetting is daarom geen voorwaarde voor de voortduring van de bewaring van eiser, zodat er geen aanleiding bestaat om het zicht op uitzetting naar Nigeria te beoordelen. Verder overweegt de rechtbank dat de verlengde termijn van drie maanden ten tijde van het sluiten van het onderzoek op 3 juli 2025 nog niet is verstreken. De rechtbank wijst er voorts nog op dat uit het rechtbanksysteem blijkt dat de behandeling van eisers beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, en van zijn verzoek om een voorlopige voorziening, staat gepland op een zitting van 10 juli 2025. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond niet.
Lichter middel 3. Eiser betoogt verder dat verweerder een lichter middel (zoals een meldplicht) moet toepassen en eiser in een asielzoekerscentrum moet plaatsen. Daartoe voert eiser aan dat hij inmiddels bereid is mee te werken aan zijn vertrek.
3.1. In de uitspraak van 2 juni 2025 (NL25.22735), op eisers eerste bewaringsberoep, heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien voor het toepassen van een lichter middel. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat er zich in de te toetsen periode gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding geven voor het oordeel dat het risico op onttrekking aan het toezicht aanzienlijk is afgenomen of voor het oordeel dat de maatregel onevenredig bezwarend is geworden. Deze beroepsgrond slaagt dus evenmin.
Bewaringsgronden en zorgvuldigheidsbeginsel 4. Eiser betwist de bewaringsgronden 3a, 3b, 3d, 4a en 4c. Verder stelt eiser dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, omdat hij voorafgaand aan de inbewaringstelling onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar eisers persoonlijke belangen.
4.1. Deze beroepsgronden, die hoofdzakelijk gaan over de oplegging van de maatregel van bewaring en niet zozeer gericht zijn tegen de voortduring daarvan, heeft eiser reeds in zijn eerste bewaringsberoep aangevoerd en zijn reeds door de rechtbank beoordeeld in de uitspraak van 2 juni 2025 (NL25.22735), overwegingen 2.1, 2.2, 3.2. en 3.3. Deze herhaalde beroepsgronden treffen daarom geen doel.
Slotsom beroepsgronden
- Uit het voorgaande volgt dat eisers beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Ambtshalve toetsing
- De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.