Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12777 - Rechtbank Den Haag - 15 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1277715 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.44242

[v-nummer] (gemachtigde: mr. V. Senczuk),

en

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.

Eiser heeft op 11 november 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft in een bericht van 4 juli 2025 laten weten niet op de geplande zitting van 10 juli 2025 te zullen verschijnen.

De gemachtigde van eiser heeft op 4 juli 2025 laten weten toestemming te geven het beroep zonder zitting af te doen.

De rechtbank heeft het onderzoek op 10 juli 2025 gesloten.

Overwegingen

  1. De rechtbank moet ambtshalve toetsen of het beroep tijdig is ingediend.

1.1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift in een zaak als de onderhavige is vier weken (artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000). Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vangt deze termijn aan met ingang van de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen.

1.2. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit nooit aan hem is uitgereikt en dat hij pas na het opleggen van de bewaringsmaatregel op 27 oktober 2024 bekend is geworden met het terugkeerbesluit. Vervolgens is binnen vier weken, dus tijdig, beroep ingesteld.

1.3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij pas op of na 27 oktober 2024 bekend is geworden met het terugkeerbesluit. Daartoe wordt verwezen naar het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan eisers inbewaringstelling van 27 oktober 2024. Tijdens dat gehoor is aan eiser voorgehouden dat op 15 september 2024 een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen aan hem is opgelegd en dat hij Nederland en Europa had moeten verlaten. Op de vraag waarom eiser nog steeds in Nederland/Europa is, heeft eiser geantwoord dat hij onderweg terug was maar geen geld had om tickets te kopen. Uit deze verklaring maakt de rechtbank op dat eiser wel degelijk al voorafgaand aan de inbewaringstelling op de hoogte was van het jegens hem genomen terugkeerbesluit. In het terugkeerbesluit staat vermeld dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan eiser is uitgereikt. De rechtbank ziet, mede gelet op het voorgaande, geen reden om hier aan te twijfelen en gaat er daarom vanuit dat het terugkeerbesluit op de dag van het opstellen ervan, 15 september 2024, aan eiser is uitgereikt. Dit brengt mee dat de beroepstermijn op 16 september 2024 is gaan lopen en is geëindigd op 13 oktober 2024. Eiser heeft op 11 november 2024, derhalve na afloop van de beroepstermijn beroep ingesteld. Het beroep is te laat ingesteld. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.

  1. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.