Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12082 - Rechtbank Den Haag - 8 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:120828 juli 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.21813

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F. van Dijk),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Samenvatting

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 6 mei 2025. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen en aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend voor zijn medische situatie. Het beroep richt zich tegen het verlenen van voorlopig uitstel van vertrek.

1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister aan eiser voorlopig uitstel van vertrek kon verlenen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

  1. Eiser heeft op 17 december 2018 in Nederland asiel aangevraagd. Eiser heeft daarbij verklaard dat hij van Somalische nationaliteit is en is geboren op [datum] .

  2. Een medewerker van de Avim heeft onderzoek verricht aan de mobiele telefoon van eiser. In de telefoon heeft de medewerker foto’s aangetroffen van Italiaanse documenten. Verder zijn in de telefoon een foto van een Senegalees paspoort en een Senegalese verkiezingspas aangetroffen.

  3. De minister heeft een onderzoek opgestart bij de Italiaanse autoriteiten, omdat twijfel bestond over de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. Uit het resultaat van dit onderzoek blijkt dat eiser in Italië bekend is onder verschillende aliassen, allen met een meerderjarige leeftijd en met de Senegalese nationaliteit.

  4. De minister heeft de asielaanvraag van eiser op 17 januari 2022 afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 28 maart 2022 gegrond verklaard.[1] De rechtbank oordeelde dat de minister niet kon volstaan met de constatering dat eiser niet gehoord kon worden door zijn medische situatie. De minister heeft volgens de rechtbank niet kenbaar alle inspanningen verricht die gevraagd konden worden.

  5. De minister moest daarom opnieuw op de asielaanvraag van eiser beslissen en heeft dat met het bestreden besluit van 6 mei 2025 gedaan. De minister heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen. De minister heeft verder voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.

  6. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

  7. De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben laten weten niet op de zitting te zullen verschijnen.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas

  1. Eiser heeft verklaard dat hij [naam] is, dat hij is geboren op [datum] , dat hij uit Mogadishu komt en de Somalische nationaliteit heeft. Eiser heeft verklaard dat hij tot de Fula-stam behoort. Uit de medische stukken blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij uit Somalië zou zijn vertrokken omdat zijn ouders in Somalië zijn gedood.

Het bestreden besluit

  1. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante asielmotieven:

  2. Identiteit, nationaliteit en herkomst;

  3. Eisers ouders zijn gedood in Somalië.

De minister vindt het eerste asielmotief niet geloofwaardig, omdat eisers verklaringen daarover geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser heeft namelijk meerdere aliassen gebruikt in Europa en hij heeft ongerijmd verklaard over de identificerende documenten. Verder kan eiser in grote lijnen niet geloofwaardig worden beschouwd. De minister kan het tweede asielmotief niet beoordelen. Het eerste asielmotief is ongeloofwaardig bevonden en daarom wordt geen geloof gehecht aan de verklaringen over de redenen van vertrek. De minister heeft verder voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van een ambtshalve oordeel over artikel 64 van de Vw.[2]

Het beroep

  1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiser zich niet richt tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Tussen partijen is in geschil of de minister eiser direct – zonder onderzoek door het BMA[3] – ambtshalve uitstel van vertrek of een verblijfsvergunning op medische gronden had moeten verlenen.

  2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister hem direct uitstel van vertrek of een verblijfsvergunning op grond van medische omstandigheden had moeten verlenen. Eiser verwijst naar de ingebrachte medische stukken en naar het feit dat hij al lange tijd in Nederland verblijft. Er zijn geen aanwijzingen dat de situatie van eiser de komende tijd gaat veranderen. Er is volgens eiser geen regel die zich verzet tegen het direct verlenen van uitstel van vertrek of een vergunning op grond van medische omstandigheden, zonder advies te vragen aan het BMA.

  3. De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank kon de minister aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verlenen in afwachting van de ambtshalve beoordeling van artikel 64 van de Vw. In paragraaf A3/7.2.6 van de Vc[4] staat dat de minister het BMA raadpleegt bij de beoordeling van het uitstel van vertrek. Deze paragraaf en paragraaf 7 van Werkinstructie 2024/2[5] vermelden verder bijzondere categorieën vreemdelingen aan wie direct uitstel van vertrek kan worden verleend, zonder BMA-onderzoek. Niet gebleken is dat eiser onder één van deze categorieën valt. De minister hoefde in de door eiser overgelegde medische informatie en de duur van het verblijf van eiser in Nederland daarom geen aanleiding te zien om eiser direct uitstel van vertrek te verlenen. Het ligt verder op de weg van het BMA om, als medisch deskundige, eisers medische situatie te beoordelen aan de hand van informatie van de behandelaars van eiser. De enkele stelling van eiser dat er geen regel zou zijn die zich verzet tegen het direct verlenen van uitstel van vertrek of een verblijfsvergunning op grond van medische omstandigheden leidt niet tot het oordeel dat de minister dit in eisers situatie had moeten doen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten - Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zaaknummer NL22.1160.

Vreemdelingenwet 2000.

Bureau Medische Advisering.

Vreemdelingencirculaire 2000.

Werkinstructie 2024/2 Artikel 64 Vw.


Voetnoten

Zaaknummer NL22.1160.

Vreemdelingenwet 2000.

Bureau Medische Advisering.

Vreemdelingencirculaire 2000.

Werkinstructie 2024/2 Artikel 64 Vw.