ECLI:NL:RBDHA:2024:970 - Rechtbank Den Haag - 22 januari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.6881 (beroep) en NL23.6882 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres], V-nummer: [nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mw. J.E. Herlaar).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf bij [naam 1] , dochter van eiseres en [naam 2] , schoonzoon van eiseres. Ook wordt het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening beoordeeld.
1.1. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 11 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 heeft verweerder op het bezwaar van eiseres beslist en is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van eiseres en verweerder. Verder waren op de zitting aanwezig de hierboven genoemde dochter en schoonzoon van eiseres.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiseres heeft de Oekraïense nationaliteit en is geboren in 1938. Haar enige dochter woont in Nederland. Eiseres is in augustus 2021 Nederland ingereisd. Sindsdien verblijft ze bij haar dochter, schoonzoon en kleinkinderen die allen de Nederlandse nationaliteit hebben. Eiseres heeft op 3 november 2021 haar aanvraag bij verweerder gedaan met een beroep op artikel 8 van het EVRM
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf en zij daarvan niet kan worden vrijgesteld. Volgens verweerder bestaat tussen eiseres en het gezin geen familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en wegen de belangen van de Nederlandse staat zwaarder dan die van eiseres. Er is verder geen sprake van een bijzonder samenstel van schrijnende omstandigheden die aanleiding vormen om een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 3.6ba van het Vb.
4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres belang heeft bij de beoordeling van haar beroep en dat het beroep gegrond is*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiseres belang bij de beoordeling van het beroep?
6. Verweerder heeft zich op zitting op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep. Zij heeft namelijk inmiddels een verblijfsrecht op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB)
7. De rechtbank gaat niet mee in dit betoog. In een vergelijkbare zaak heeft deze rechtbank en zittingsplaats al eerder geoordeeld dat ook als een vreemdeling verblijf is toegestaan op grond van de RTB hij procesbelang behoudt bij beoordeling van een afwijzing van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM in beroep.
Is er sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij vindt dat tussen eiseres en haar dochters gezin in Nederland geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. Zoals volgt uit rechtspraak van het EHRM
Heeft verweerder de belangen juist afgewogen?
9. Verweerder heeft bij de belangenafweging zwaar in het nadeel van eiseres laten meewegen dat tussen haar en haar dochter geen sprake is van beschermingswaardig familieleven. Omdat dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd, zal verweerder reeds daarom een nieuwe belangenafweging moeten maken. De rechtbank ziet echter aanleiding om nu al het volgende op te merken over de belangenafweging in het bestreden besluit. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gemotiveerd waarom en in hoeverre hij in het nadeel van eiseres betrekt dat zij verweerder voor een voldongen feit heeft geplaatst door Nederland in te reizen en familieleven met haar dochter uit te gaan oefenen en intensiveren zonder te weten of ze hier mocht verblijven. Eiseres is in augustus 2021 ingereisd via Duitsland. Als Oekraïense burger mocht zij visumvrij de EU inreizen voor een verblijf van 90 dagen.
Moest verweerder de zaak voorleggen aan het MDTSZ?
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij artikel 3.6ba, eerste lid, van Vreemdelingenbesluit 2000 niet heeft toegepast zonder de zaak aan het Multidisciplinair Team Schrijnende Zaken (MDTSZ) voor te leggen. Eiseres heeft in haar aanvraag en haar bezwaar nadrukkelijk en onder verwijzing naar rechtspraak
Conclusie en gevolgen
11. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiseres gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank zal de overige beroepsgronden daarom onbesproken laten.
12. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het bezwaar te nemen, omdat het op de weg van verweerder ligt om een beoordeling op grond van artikel 8 van het EVRM te maken met inachtneming van wat onder 8 en 9 is overwogen en in te gaan op het beroep van eiseres op het informatiebericht van 13 juli 2015 met inachtneming van wat onder 10 is overwogen. De rechtbank draagt niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit in het kader van deze beroepsprocedure (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
13. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder hiervoor zes weken geven. 13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
15. Omdat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist, is er geen reden meer om de verzochte voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter zal die daarom afwijzen. Gelet op de uitkomst van de bodemzaak veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder wel in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van dezelfde regeling vast op € 875,- omdat de gemachtigde van eiseres een verzoekschrift heeft ingediend.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-
bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
De voorzieningenrechter:
-
wijst de verzochte voorziening af;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, rechter/voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
(Europees) Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden.
Richtlijn 2001/55/EG en Uitvoeringsbesluit 2022/382/EU.
Uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1060), onder 4.2.
Zie de uitspraak van 15 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15484, onder 5.1.
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak in Savran v. Denemarken [GC] van 7 december 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:1207JUD005746715, paragraaf 174.
Uitspraak van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, onder 3.2.
Artikel 4 in samenhang met bijlage II van EU Verordening 2018/1806.
Uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 15 juni 2021 met zaaknummers AWB 20/8275 en AWB 20/8276 (niet gepubliceerd) en deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 4 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4725, onder 7 en 16.
Zittingsaantekeningen van de zitting van 10 november 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht in de zaak met nummers AWB 20/4683 en AWB 20/4684.