ECLI:NL:RBDHA:2024:8260 - Rechtbank Den Haag - 22 mei 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20260
V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en
(gemachtigde: mr. K. Bruin).
Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.A. Wasewicz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2024 en heeft de Poolse nationaliteit.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden
En als lichte gronden
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
4. Eiser voert aan dat hij op 21 mei 2024 een aanvraag voor toetsing aan het EU-recht heeft ingediend. Dit betekent dat eiser procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daardoor ontbreekt de vereiste wettelijke grondslag voor bewaring, zodat de bewaring vanaf het moment van het indienen van de aanvraag onrechtmatig is. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar onder meer de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 23 april 2024
5. De Afdeling heeft bij uitspraak van 12 november 2021 geoordeeld dat een vreemdeling die een aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend procedureel rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. Als een vreemdeling na het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw een dergelijke aanvraag heeft ingediend, kan de maatregel niet op deze dan wel een andere grondslag worden voortgezet, en moet deze worden opgeheven.
6. Verweerder stelt dat er sprake is van misbruik van recht. De rechtbank begrijpt dat verweerder hiermee bedoelt te stellen dat er geen rechten op grond van het Unierecht ontstaan als er sprake is van rechtsmisbruik of fraude. Dit volgt uit artikel 35 van de Richtlijn 2004/38/EG en artikel 8.25 van het Vb. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er in deze zaak voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat sprake is van misbruik van het recht, in die zin dat eiser een processuele bevoegdheid evident heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser een kaal aanvraagformulier heeft ingediend zonder enige onderbouwing. Dat hij in bewaring zit, maakt niet dat het voor hem onmogelijk is om deze aanvraag te onderbouwen. Eiser beschikt immers over een advocaat die hem daarbij kan helpen, temeer daar zijn advocaat zijn aanvraag ook heeft ingediend. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser, ook naar eigen zeggen
7. Gelet op het voorgaande zijn er voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser de aanvraag heeft ingediend enkel met het doel om de maatregel van bewaring op te laten heffen en de uitzetting te frustreren. De rechtbank concludeert daarom dat eiser geen rechtsgeldige aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend. Dit betekent dat eiser geen procedureel rechtmatig verblijf in Nederland geniet. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten.
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Rb Den Haag (zittingsplaats ’s-Hertogenbosch) 23 april 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:1687.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ABRvS 12 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530.
Proces-verbaal van verhoor van 11 mei 2024, p. 2 van 4.