ECLI:NL:RBDHA:2024:6025 - Rechtbank Den Haag - 17 april 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14551
V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en
(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).
Procesverloop
Verweerder heeft op 10 januari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 11 april 2024.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst.
4. Eiser heeft op 4 april 2024 een aanvraag voor toetsing aan het Unierecht ingediend. Eiser stelt dat er geen juridische grondslag is voor de voortduring van de bewaring, omdat hij rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 22 december 2023.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in het overgelegde aanvraagformulier slechts zijn persoonsgegevens heeft ingevuld. Niet is aangekruist wat de reden is waarvoor eiser een bewijs van rechtmatig verblijf aanvraagt.
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat sprake is van misbruik, in die zin dat eiser een processuele bevoegdheid evident heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. Verweerder verwijst hierbij terecht naar artikel 35 van de Richtlijn 2004/38/EG en artikel 8.25 van het Vb
8. Gelet op het voorgaande zijn er voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser de aanvraag heeft ingediend enkel met het doel om de maatregel te laten opheffen en de uitzetting te frustreren. De rechtbank concludeert daarom dat eiser geen rechtsgeldige aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend. Dit betekent dat eiser geen procedureel rechtmatig verblijf in Nederland geniet. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding het voortduren van de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Vreemdelingenwet 2000.
Zie de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 30 januari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:1301), 7 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:3318) en 3 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4943).
ECLI:NL:RBDHA:2023:20846.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ECLI:NL:RVS:2021:2530.
Vreemdelingenbesluit 2000.
Pagina 3 van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 10 januari 2024 (M110).