ECLI:NL:RBDHA:2024:5904 - Rechtbank Den Haag - 16 april 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14904
V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en
(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).
Procesverloop
Verweerder heeft op 4 augustus 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft desgevraagd een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 11 april 2024.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
17 augustus 2023.
4. Eiser voert aan dat hij op 4 april 2024 een aanvraag “Toetsing EU-recht” heeft ingediend. Eiser heeft een partner en kind in België en zij hebben de Belgische nationaliteit. Dit betekent dat eiser procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daardoor ontbreekt de vereiste wettelijke grondslag voor detentie, zodat de bewaring vanaf het moment van het indienen van het verzoek onrechtmatig is. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 22 december 2023
5. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat sprake is van misbruik van procesrecht omdat de aanvraag enkel is ingediend om de invrijheidstelling van eiser te forceren. De aanvraag is summier ingevuld, niet onderbouwd en eiser heeft bovendien niet eerder melding gemaakt van een vrouw en kind met de Belgische nationaliteit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2021 volgt dat een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend om toetsing aan EU-recht, procedureel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. Als een vreemdeling na het opleggen van de bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw een aanvraag om toetsing van het EU-recht heeft ingediend, kan deze bewaring na de aanvraag niet op grond van deze bepaling of een andere wettelijke bepaling worden voortgezet.
7. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 4 april 2024 een aanvraag “Toetsing EU-recht” ingediend en eiser wenst verblijf bij zijn gestelde partner en kind van Belgische nationaliteit. Eiser heeft in het aanvraagformulier niet aangekruist wat het doel van het verblijf is in Nederland. Verweerder stelt zich gelet daarop terecht op het standpunt dat reeds om die reden de aanvraag niet gelijk gesteld kan worden met de aanvraag die het effect resulteert als bedoeld in de Afdelingsuitspraak van 12 november 2021. Daarnaast is van belang dat eiser geen documenten heeft ingediend om zijn aanvraag te onderbouwen. Los van de vraag of eiser al dan niet eerder ten overstaan van verweerder heeft verklaard over zijn gestelde partner en kind in België, mocht van eiser, gelet op de duur van de bewaring en het niet eerder opwerpen van deze grond, wel verwacht worden dat hij de gestelde familieband met zijn gestelde partner en kind zou onderbouwen met enige documenten. Eiser heeft echter alleen een aanvraag om toetsing aan het EU-recht overgelegd zonder enige onderbouwing. Gelet hierop zijn er voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van misbruik, in die die zin dat eiser een processuele bevoegdheid evident heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. Verweerder verwijst hierbij terecht naar artikel 35 van de Richtlijn 2004/38/EG en artikel 8.25 van het Vb
8. De rechtbank merkt tot slot ten overvloede op dat uit het begeleidend schrijven van de gemachtigde van eiser bij de aanvraag blijkt dat de gestelde partner en kind van eiser in België zouden verblijven. Eiser kan gelet daarop dan ook niet met een aanvraag bereiken dat hij rechtmatig in Nederland kan verblijven. Indien eiser verblijf wenst bij zijn gestelde partner en kind in België dient hij aldaar een aanvraag in te dienen.
9. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
ECLI:NL:RBDHA:2023:12662 en de hersteluitspraak van 24 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12663.
ECLI:NL:RBDHA:2023:14628.
ECLI:NL:RBDHA:2023:17005.
ECLI:NL:RBDHA:2023:18731.
ECLI:NL:RBDHA:2024:1056.
ECLI:NL:RBDHA:2024:4530.
ECLI:NL:RBDHA:2023:20846.
ECLI:NL:RVS:2021:2530.
Vreemdelingenbesluit 2000.
Vreemdelingenwet 2000.