ECLI:NL:RBDHA:2024:5217 - Rechtbank Den Haag - 8 april 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34481 rectificatie
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Georgische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1975. Hij heeft op 14 augustus 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 25 oktober 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 17 december 2021 afgewezen. Dat besluit staat in rechte vast.
3.2. Op 14 augustus 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De staatssecretaris heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 17 december 2021. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Verslechterde situatie Georgië
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte voorbij is gegaan aan de overgelegde informatie die de verslechterde situatie in Georgië onderbouwt. Uit deze informatie blijkt dat eiser bij terugkeer naar Georgië terecht zal komen in een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Eerder is al vastgesteld dat eiser slachtoffer is geworden van discriminatie en russofobie. Daarnaast staat door het fluctuerende karakter van de grens aan Zuid-Ossetië niet vast dat eiser nog naar zijn herkomstregio terug kan keren. De staatssecretaris heeft deze informatie niet getoetst en verwijst alleen terug naar de eerdere situatie van een paar jaar geleden. Eiser verwijst ook naar de uitspraak van 11 december 2020
4.1. Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het in een herhaalde aanvraag gaat om nieuwe relevante elementen of bevindingen.
Inspanningsverplichting en nader onderzoek 5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris een inspanningsverplichting heeft om nader onderzoek te doen naar de vraag of Georgië voor eiser een veilig land van herkomst is. Ook is voorbijgegaan aan de plicht om gedurende de asielprocedure alert te blijven op signalen van kwetsbaarheid waaruit een (mogelijke) behoefte aan passende steun spreekt.
5.1. Dit betoog slaagt niet. Zoals in rechtsoverweging 4.1 uiteengezet is, gaat het in een herhaalde aanvraag om nieuwe elementen of bevindingen. Eiser heeft geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren gebracht die een aanknopingspunt vormen voor nader onderzoek naar de situatie in Zuid-Ossetië. Uit artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt ook dat er voor de staatssecretaris geen inspanningsverplichting bestaat wanneer de relevante elementen bekend zijn. Verder heeft eiser niet onderbouwd waaruit de plicht blijkt om gedurende de asielprocedure alert te blijven op signalen van kwetsbaarheid waaruit een (mogelijke) behoefte aan passende steun spreekt.
Schrijnende situatie
6. Het betoog van eiser dat hij zich al jaren in een zeer moeilijke en schrijnende situatie bevindt en dat de staatssecretaris hem daarom, onder toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, een verblijfsvergunning moet verlenen, slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zittingsplaats Rotterdam van deze rechtbank in een eerdere procedure van eiser al geoordeeld heeft dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die schrijnend zijn.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Rb. Den Haag (zp. Roermond) 11 december 2020, NL20.8742 (niet gepubliceerd).
Rb. Den Haag (zp. Utrecht) 20 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3618.
ABRvS 10 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3079.
Als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vw 2000.
ABRvS 23 december 2022, 202200582/1/V2 (niet gepubliceerd).
Als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000.
Rb. Den Haag (zp. Rotterdam) 20 januari 2022, NL21.20034 (niet gepubliceerd).