Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:517 - Rechtbank Den Haag - 14 januari 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:51714 januari 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.1396

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L.E. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek van verzoeker tot het treffen van een voorlopige voorziening vanwege het besluit van 17 november 2023, waarin de staatssecretaris de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.

1.1. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

1.2. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.[1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat de voorzieningenrechter die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, als tegen een besluit beroep is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter doet op dit verzoek uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Awb maakt dit mogelijk.

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.1. Het beroep van verzoeker zal worden verwezen (naar de meervoudige kamer) en behandeld door de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats. Verzoeker heeft er belang bij om de uitkomst van het beroep in Nederland te kunnen afwachten. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening toe.

3.2. Toewijzing van de gevraagde voorziening is niet ingrijpend. Het opschorten van de rechtsgevolgen van het besluit van 17 november 2023 betekent slechts dat verzoeker totdat op zijn beroep uitspraak wordt gedaan, niet mag worden uitgezet. Toewijzing van het verzoek heeft ook geen onomkeerbare gevolgen.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 17 november 2023 wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden uitgezet naar Duitsland totdat is beslist op het beroep.

4.1. Omdat het verzoek wordt toegewezen heeft verzoeker recht op vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft één proceshandeling verricht, namelijk het indienen van een verzoekschrift. De vergoeding bedraagt dan € 875,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • wijs het verzoek toe;

  • verbiedt de overdracht van verzoeker aan Duitsland totdat is beslist op het beroep;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.


Voetnoten

Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.