ECLI:NL:RBDHA:2024:3106 - Rechtbank Den Haag - 3 maart 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6876
V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en
(gemachtigde: mr. K. Bruin).
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Kurk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1984 en de Poolse nationaliteit te hebben.
Uitreiking van de maatregel conform artikel 5.3. van het Vb
2. De Afdeling
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn werkwijze niet heeft aangepast sinds de
Afdelingsuitspraak van 15 november 2023 en dat de bewaring reeds daarom onrechtmatig is. Het betoog van eiser slaagt niet. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak immers expliciet geoordeeld dat verweerder met de huidige werkwijze weliswaar niet voldoet aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb, maar dat dit de bewaring pas onrechtmatig maakt als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Tijdsverloop maakt dit niet anders.
4. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Zoals blijkt uit rechtsoverweging 9 van deze uitspraak zijn de gronden door eiser niet betwist. Bovendien is eiser eerder uitgezet en weer teruggekeerd.
Inspanningsverplichting en voortvarend handelen
5. Eiser stelt dat verweerder niet voldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft nagelaten uitzettingshandelingen te verrichten tijdens eisers strafrechtelijke detentie en pas op 27 februari 2024 is een eerste uitzettingshandeling verricht.
6. Op verweerder rust volgens paragraaf A5/6.12 van de Vc
7. Gelet op de relatief korte duur van de strafrechtelijke detentie, namelijk acht dagen, oordeelt de rechtbank dat verweerder in dit geval zijn inspanningsverplichting niet heeft geschonden. Daarnaast heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op 26 februari 2024 met eiser een vertrekgesprek is gevoerd en voor hem een vlucht is aangevraagd. Dat betekent dat op de vierde dag van de bewaring uitzettingshandelingen zijn verricht en dat is volgens vaste rechtspraak voldoende voortvarend.
Maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel zijn als zware gronden
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden
9. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden zijn gericht tegen de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen.
Ambtshalve beoordeling
10. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.Conclusie 10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Vreemdelingenbesluit 2000.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ECLI:NL:RVS:2023:4180.
Vreemdelingencirculaire 2000.
Vergelijk ECLI:NL:RVS:2021:352.
ECLI:NL:RVS:2020:989.
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb.