Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:2813 - Rechtbank Den Haag - 27 februari 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:281327 februari 2024Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.4990

V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),

en

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw[1] opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.

Uitreiking conform artikel 5.3. van het Vb [2]

2. De Afdeling[3] heeft bij uitspraak van 15 november 2023[4] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.

3. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.

4. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaar weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.

Maatregel van bewaring

5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening[5] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden[6] staan in de maatregel vermeld dat eiser:

En als lichte gronden[7] staan in de maatregel vermeld dat eiser:

6. Eiser betwist de lichte grond 4d. Daartoe voert hij aan dat hij beschikt over € 744,43 en daarmee beschikt over voldoende middelen van bestaan.

7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de zware gronden 3a en 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Deze zijn feitelijk juist en reeds voldoende om een significante risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.[8] De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.

Ambtshalve toets [9]

8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.

Vreemdelingenbesluit 2000.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb.

HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Vreemdelingenbesluit 2000.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb.

HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.